week 2 - 45 min theorie - onderdelen van een tekst (inleiding, middenstuk, slot), alinea, publieksoorten, regels schrijven e-mail

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k, g
• Leerjaar 1

Leesvaardigheid

In deze les:                                      45 min

• Inloop
• Lesopening

Klassikaal aan het werk: 

- Opdracht sociale media

Zelfstandig aan het werk: 

hfdst. 5, opdracht 25

Evaluatie en reflectie ( 5 min) 

Doelen van de les: 

• We oefenen met de verschillende onderdelen van een tekst. 
• Je weet hoe je verschillende soorten publiek moet aanspreken.
• Je kent de regels voor het schrijven van een e-mail. 

Onderdelen van een tekst

Tekst/ programma is verdeeld in :

• inleiding
• middenstuk (kern)
• slot

De inleiding

• Kennismaking met het onderwerp:
  - Met een voorbeeld
  - Met een grappig verhaaltje
  
• De inleiding bestaat meestal uit één alinea.

De middenstuk

• Grootste gedeelte van de tekst.
• Meerdere alinea's.
• Deelonderwerpen.
  

Alinea

- stukje tekst dat over hetzelfde onderwerp gaat

Een tekst zonder alinea's is rommelig en verwarrend. 

Het slot

• De tekst wordt samengevat.
• Het belangrijkste wordt herhaald.
  

Waar vind je deelonderwerpen?

1. Inleiding
2. Middenstuk
3. Slot

Wat is de waar?

1. Het middenstuk bestaat uit één zin.
2. In het slot wordt het belangrijkste herhaald.

Waar kan je het onderwerp van een tekst/ programma vinden?

1. inleiding
2. middenstuk
3. slot

Wat is de waar?

1. Het middenstuk is het grootste gedeelte van de tekst.
2. Het eerste deel van de tekst heet het slot

opdracht sociale media

Publiek

Als je een tekst schrijft, denk aan je publiek: 

kinderen: je/ jullie en makkelijke taal

jongeren: je/ jullie en gewone taal

volwassenen die je kent: meestal u, soms je en nette taal

volwassenen die je niet kent: u en formele (speciale nette en beleefde) taal. 

Regels schrijven e-mail

Regels schrijven e-mail

Online hoofdstuk 5, opdracht 25

Ik weet welke onderdelen een tekst heeft.

1. ja
2. met hulp
3. soms
4. snap er niks van

Ik weet wat hoe ik verschillende mensen moet aanspreken in een brief.

1. ja
2. nee

Ik ken de regels van het schrijven van een e-mail.

1. ja
2. nee