13 Dieren en planten herhaling

13.1 Eten
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

13.1 Eten

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

planteneters
vleeseters
alleseters
lange darmen
korte darmen
middellange darmen
knip kiezen
plooi kiezen
knobbel kiezen

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

De darmen van een potvis zijn 600 meter lang.
Wat weet je van zijn voeding?
A
Vleeseter / carnivoor
B
Planteneter / herbivoor
C
Alleseter / omnivoor
D
kan je niet weten

Slide 3 - Quizvraag

Planteneter of herbivoor, want de vertering van plantencellen kost veel tijd door de celwanden om de cellen, dus daarom een lang darmstelsel

dierlijke cel
(geen celwand)
plantaardige cel
(celwand)

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waardoor zijn honden slanker dan koeien?
Plantencellen hebben een celwand en zijn doordoor moeilijk fijn te kauwen en te verteren.

Het verteren van voedsel bij planteneters lukt daarom alleen als het lang genoeg in het verteringsstelsel zit. Planteneters hebben een lange darm die opgepropt zit in de buik. 

Dierlijke cellen hebben geen celwand en zijn daardoor makkelijk fijn te kauwen en te verteren.

Doordat er geen celwand aanwezig is is het vlees makkelijker te verteren en is het verteringsstelsel korter. Hond: 



Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Energiebalans

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

13.1: Wat verandert er in de energiebalans wanneer ik snel ren
A
U
B
B
C
T
D
P

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13.1: In de energiebalans is de U bij vleeseters kleiner dan bij planteneters
A
fout
B
goed

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13.1: Wat verandert er in de energiebalans wanneer ik koorts heb
A
U
B
B
C
T
D
P

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13.1 Welke dieren gebruiken de meeste energie?
A
vissen
B
zoogdieren
C
reptielen
D
amfibieen

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Energiebalans
E: Energie
B: Beweging
T: Temperatuur
P: Maken van nieuwe cellen
U: Wat het lichaam uit gaat
      (poep, urine, zweet)

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

13.1: Aan welke processen doet een producent?
A
Fotosynthese
B
Fotosynthese en verbranding
C
Verbranding
D
Geen van allen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13.1: Welke stof ontstaat of welke stoffen ontstaan bij de fotosynthese?
A
Bij de fotosynthese ontstaat alleen glucose.
B
Bij de fotosynthese ontstaan glucose en koolstofdioxide.
C
Bij de fotosynthese ontstaan glucose en zuurstof.
D
Bij de fotosynthese ontstaan water, koolstofdioxide en glucose.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13.1: Waarom is fotosynthese zo belangrijk voor andere organismen?
A
Door de fotosynthese wordt zuurstof verbruikt.
B
Door de fotosynthese komt er nieuwe energie vrij.
C
Door de fotosynthese komt er telkens nieuw voedsel op aarde.
D
Door fotosynthese wordt CO2 gemaakt

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13.1: In welke andere energie rijke stof(fen) kan glucose worden omgezet?
A
koolhydraten
B
eiwit
C
vet
D
zowel A,B,C

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe 'eten' planten
Groene planten maken zelf voedingsstoffen tijdens fotosynthese

De energie die nodig is om glucose te maken haalt de plant uit zonlicht. 

Van glucose maakt de plant voedingstoffen zoals: zetmeel, vetten en eiwitten.

Daarvoor zijn mineralen nodig, die zuigt de plant op met de wortels. 

Van de eiwitten groeit de plant vetten en zetmeel zijn reservestoffen.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe krijgen eencellige voedsel binnen?
A
via de huidmondjes
B
via een klein bekje
C
via endocytose
D
via exocystose

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

hoe eet een eencellige

endocytose 
(instulping naar binnen)

exocytose 
(uitstulping naar buiten)

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

13.2 
Ademhalen

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

13.2: Hoe heten de openingen in met name het achterlijf van een rups?
A
kieuwen
B
stigma's
C
tracheeen
D
openingen

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een insect haalt adem door:
A
zijn ribben op en neer te bewegen
B
door door de lucht te vliegen en lucht in te laten
C
door zijn achterlijf platter te maken
D
door zijn stigma's open te zetten

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat vervoert het bloed van insecten
A
zuurstof
B
hemoglobine
C
voedingsstoffen
D
geen van allen

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13.2: Zal het insect sneller met het achterlijf pompen, in het hooggebergte of op zeeniveau?
A
Zeeniveau
B
Hooggebergte
C
maakt geen verschil

Slide 23 - Quizvraag

Hooggebergte, doordat het insect in ijle lucht sneller moet ademen om voldoende zuurstof op te nemen. 
Ademhaling insect
Bij insecten gaat de ademhaling via het achterlijf.
In de zijkanten van het lijf zitten kleine openingen, stigmata. 
Via die stigmata gaat het door een serie sterk vertakte buizen, tracheeën.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Diffussie
Bij diffussie wordt de concentratie in het ene gebied gelijk gemaakt met die in het andere gebied. 

Daarbij stroomt de zuurstof van  een hoge concentratie naar  een lage concentratie

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Diffusie 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

13.2: Wat maakt de ademhaling via de kieuwen effectiever?
A
omdat het in het water is
B
omdat het water de mond in en de kieuwboog uit stroomt
C
omdat het water in tegenovergestelde richting van het bloed stroomt
D
omdat de vis altijd vooruit zwemt

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13.2: Waardoor gaat zuurstof in het bloed en koolstofdioxide eruit?
A
door gaswisseling
B
door diffusie
C
door ademhaling
D
door dloeddruk

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13.2: Hoe krijgen vissen zuurstof?
Vissen nemen met hun kieuwen zuurstof uit het water op. 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Door tegenstroomprincipe meer zuurstof!
  • Stroomrichting van bloed tegengesteld aan richting van het water
  • Als het zelfde kant opstroomt is er alleen in het begin uitwisseling
  • Als het tegengesteld stroomt, is er de gehele tijd uitwisseling

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat vervoeren de bastvaten?
A
water en mineralen
B
water en glucose
C
water en zuurstof
D
water

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke begrip horen bij welke omschrijving
Zuigkracht
Worteldruk
Capillaire werking
Het water "kleeft"aan de wanden van de dunne buisjes omhoog
De wortels nemen water en mineralen op en drukken dit omhoog in de houtvaten
De bladeren "zuigen" ,door verdamping uit de huidmondjes, de vloeistof omhoog 

Slide 32 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

vaatbundels met houtvaten en bastvaten
Houtvaten: water en mineralen van beneden naar boven (omHoog)
Bastvaten: water en glucose van boven naar Beneden.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

13.2: Gaswisseling plant
Fotosynthese.

Huidmondjes regelen inlaat en uitlaat van gaswisseling. 

Overdag: teveel zuurstof, naar de omgeving.
's Nachts: te weinig zuurstof, dus opgeslagen zuurstof gebruiken

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

13.2: Bij het wijn maken vergeet ik de fles af te sluiten. Welk proces vindt hierdoor plaats in de gistcellen?
A
melkzuurgisting
B
alcoholische gisting
C
verbranding
D
gisten

Slide 35 - Quizvraag

Verbranding, want de andere processen vinden alleen plaats bij tekort aan zuurstof. Hier is de fles open, dus er is zuurstof en dan levert verbranding de meeste energie
glucose + zuurstof ----> water+koolstofdioxide+ ENERGIE
13.3: Transport .

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

13.3: Hoe stroomt het bloed door je lichaam?
A
hart-longen-hart-organen
B
hart-organen-longen-hart
C
hart-longen-organen-hart

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Heeft een kikker een open of een gesloten bloedsomloop?
A
open
B
gesloten

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Heeft een hond een open of een gesloten bloedsomloop
A
open
B
gesloten

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet het onderdeel dat de voedingstoffen afgeeft aan de cellen in het menselijk lichaam?
A
vaatbuisjes
B
vaatbundels
C
haarvaten
D
slagaders

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort er niet bij en waarom?
A
open bloedsomloop
B
Hemoglobine
C
Sprinkhaan
D
Tracheen

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort er niet bij en waarom?
A
dubbele bloedsomloop
B
kieuwen
C
gesloten bloedsomloop
D
vissen

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13.3 Transport van voedingsstoffen en afvalstoffen
3 soorten bloedsomloop:

1: open
2: enkelvoudig gesloten
3: dubbel gesloten

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

enkelvoudig gesloten  bloedsomloop
Hier is het bloed rood door hemoglobine.
Wat doet hemoglobine?

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

dubbel gesloten bloedsomloop

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is nr 10?
A
houtvaten
B
vaatbundel
C
bastvaten

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar zitten luizen op een blad
Tekst
Tekst
A
houtvaten
B
vaatbundel
C
bastvaten

Slide 47 - Quizvraag

Luizen hebben energierijk voedsel nodig, dus daarom zitten ze aan de onderkant. Hier lopen de bastvaten en die bevatte glucose en water. (houtvaten bevatten alleen mineralen en water en die leveren geen energie)
13.3 Leg uit hoe loofbomen voorkomen dat ze ‘s winters uitdrogen.
A
ze laten hun wortelharen afsterven
B
ze laten hun bladeren vallen
C
ze bewegen minder
D
ze hebben minder fotosynthese

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies