Werkwoorden Lowan Het Huis

Werkwoorden

Lowan
 het huis
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoorden

Lowan
 het huis

Slide 1 - Tekstslide

ik woon in het huis 
wij wonen in het huis 
ik blijf bij jou 
wij blijven bij elkaar 

Slide 2 - Tekstslide

blijven

ik blijf
jij blijft
hij blijft
zij blijft
wij blijven
jullie blijven
zij blijven
wonen

ik woon
jij woont 
hij woont
zij woont
wij wonen
jullie wonen
zij wonen

Slide 3 - Tekstslide

ik slaap in bed 
wij slapen in bed  
ik ruim de slaapkamer  op 
= opruimen 
wij ruimen op 

Slide 4 - Tekstslide

slapen

ik slaap
jij slaapt
hij slaapt
zij slaapt
wij slapen
jullie slapen
zij slapen
opruimen

ik ruim op
jij ruimt op
hij ruimt op
zij ruimt op
wij ruimen op
jullie ruimen op
zij ruimen op

Slide 5 - Tekstslide

ik verhuis 
wij verhuizen 
ik maak de slaapkamer  schoon 
= opruimen 
wij ruimen op 

Slide 6 - Tekstslide

verhuizen

ik verhuis
jij verhuist
hij verhuist
zij verhuist
wij verhuizen
jullie verhuizen
zij verhuizen
schoonmaken

ik maak schoon
jij maakt schoon
hij maakt schoon
zij maakt schoon
wij maken schoon
jullie maken schoon
zij maken schoon

Slide 7 - Tekstslide

ik was met de wasmachine  
wij wassen 
ik sta  om  7 uur op  !  
wij staan op 
wij ruimen op 

Slide 8 - Tekstslide

wassen

ik was
jij wast
hij wast
zij wast
wij wassen
jullie wassen
zij wassen
opstaan

ik sta op
jij staat op
hij staat op
zij staat op
wij staan op
jullie staan op
zij staan op

Slide 9 - Tekstslide

ik strijk   
wij strijken
ik ben in bed  
Hij is in bed 
wij zijn in bed  
wij ruimen op 

Slide 10 - Tekstslide

strijken

ik strijk
jij strijkt
hij strijkt
zij strijkt
wij strijken
jullie strijken
zij strijken
zijn

ik ben
jij bent
hij is
zij is
wij zijn
jullie zijn
zij zijn

Slide 11 - Tekstslide

Ik
Hij
woon
blijf
woont
blijft

Slide 12 - Sleepvraag

Wij
Hij
ruimen op
slapen
slaapt
ruimt op

Slide 13 - Sleepvraag

Ik
Jij
maakt schoon
verhuist
maak schoon
verhuis

Slide 14 - Sleepvraag

Jij
Jullie
wassen
staan op
wast
staat op

Slide 15 - Sleepvraag

Ik
Jij
strijk
strijkt
bent
ben

Slide 16 - Sleepvraag

ik
A
woon
B
woont

Slide 17 - Quizvraag

ik
A
verhuizen
B
verhuis

Slide 18 - Quizvraag

ik
A
strijkt
B
strijk

Slide 19 - Quizvraag

ik
A
ben
B
zijn

Slide 20 - Quizvraag

jij
A
woont
B
wonen

Slide 21 - Quizvraag

jij
A
verhuizen
B
verhuist

Slide 22 - Quizvraag

jij
A
schoonmaken
B
maakt schoon

Slide 23 - Quizvraag

jij
A
bent
B
zijn

Slide 24 - Quizvraag

hij
A
slapen
B
slaapt

Slide 25 - Quizvraag

hij
A
strijken
B
strijkt

Slide 26 - Quizvraag

wij
A
slapen
B
slaapt

Slide 27 - Quizvraag

wij
A
opruimen
B
ruimen op

Slide 28 - Quizvraag

jullie
A
doen het goed!
B
doe het goed!

Slide 29 - Quizvraag

Opdracht bij de spinner:

Noem de juiste vorm van het werkwoord!
Docent noemt:
ik of jij, hij, zij, wij, jullie, zij.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide