Zoek de 4 fouten op, verbeter ze en leg uit wat er fout aan is.
1. Hij beantwoord deze vraag helemaal verkeerd.
2. Op de veiling verhandeld de verkoper een banaan en tomaat.
3. Deze kaars is snel uitgedoofd.
4. Hij vervaardigd dit kunstwerk.
5. Het museum vindt dit onaanvaardbaar.
6. Wordt jij zenuwachtig van school?
7. Softdrugs wordt in Nederland veel verkocht.