Het bezittelijk voornaamwoord / Le pronom possessif

Bonjour tout le monde



Na deze les: weet je wat de pronom possessif is, waar je de uitleg kunt teruglezen en hoe en waarom je het kunt gebruiken.
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Bonjour tout le monde



Na deze les: weet je wat de pronom possessif is, waar je de uitleg kunt teruglezen en hoe en waarom je het kunt gebruiken.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Neem ook bron H Hfd 1 (pagina 124)voor je!

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een bezittelijk voornaamwoord?

Slide 4 - Woordweb

Het bezittelijk voornaamwoord staat voor een...
A
...werkwoord
B
...een lidwoord
C
...zelfstandig naamwoord
D
...een voorzetsel

Slide 5 - Quizvraag

Noem een aantal bezittelijk voornaamwoorden in het Nederlands

Slide 6 - Woordweb

Slide 7 - Video

Kun je uit het filmpje een aantal bvnw in het Frans ontdekken?

Slide 8 - Woordweb

Slide 9 - Tekstslide

                             R = uit je hoofd leren
        De vorm van het bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Tekstslide

T 1 = toepassen (oefeningen maken)
voorbeelden
1. Marc est mon frère.
2. Ils sont tes parents.
3. C'est sa maison
4. C'est notre voiture.
5. Ce sont vos livres.
6. Ils font leurs devoirs.

Slide 11 - Tekstslide

de gum = la gomme

mijn gum
A
mon gomme
B
mes gomme
C
ma gomme
D
je gomme

Slide 12 - Quizvraag

de pen = le stylo
jouw pen
A
ta stylo
B
tu stylo
C
ton stylo
D
tes stylos

Slide 13 - Quizvraag

la soeur = de zus

mijn zus
A
ma soeur
B
mon soeur
C
mes soeurs
D
je soeur

Slide 14 - Quizvraag

de père = de vader

jouw vader
A
tes pères
B
ton père
C
ta père
D
tu père

Slide 15 - Quizvraag

het geheim = le secret

ons geheim
A
notre secret
B
nos secrets
C
nos secrets
D
nous secret

Slide 16 - Quizvraag

jullie leraren

les profs = de leraren
A
votre profs
B
vos prof
C
vous profs
D
vos profs

Slide 17 - Quizvraag

zijn favoriete vak

het favoriete vak = la matière préférée
A
sa matière préférée
B
son matière préférée
C
les matière préférée
D
les matières préférées

Slide 18 - Quizvraag

haar favoriete vak

het favoriete vak = la matière préférée
A
sa matière préférée
B
son matière préférée
C
les matière préférée
D
les matières préférées

Slide 19 - Quizvraag

voorbeelden

C'est mon lit.                                = Het is mijn bed. 

Mon cours commence.             = Mijn les begint. 

Voilà ma chambre.                     = Hier is mijn slaapkamer.

Je suis dans ma piscine.           = Ik ben in mijn zwembad.

Je mange avec mes parents.  = Ik eet met mijn ouders. 

J'ai fini mes devoirs.                   = Ik heb mijn huiswerk af. 




Slide 20 - Tekstslide

onze ouders
A
vos parents
B
ses parents
C
leurs parents
D
nos parents

Slide 21 - Quizvraag

Vul het juiste bez. vnw. in:

Ik ben in mijn kamer.

la chambre = de kamer
A
Je suis dans mon chambre.
B
Je suis dans ma chambre.
C
Je suis dans ta chambre.
D
Je suis dans sa chambre.

Slide 22 - Quizvraag

Hun katten zijn erg schattig.
A
Vos chats sont très mignons
B
Mes chats sont très mignons.
C
Leur chats sont très mignons.
D
Leurs chats sont très mignons.

Slide 23 - Quizvraag

Vul het juiste bez. vnw. in:
Het is jouw boek.
het boek=le livre
A
C' est ton livre
B
C'est mon livre.
C
C' est ta livre
D
C' est tes livre.

Slide 24 - Quizvraag

LET OP! 1.0

Slide 25 - Tekstslide

son père
kan dus zowel haar vader als mijn vader betekenen...
A
goed denk ik...
B
geen enkel idee
C
fout denk ik...
D
jazeker en ik weet ook precies waarom

Slide 26 - Quizvraag

Vul het juiste bez. vnw. in:
George est ... cousin.
George is haar neef.
A
son
B
sa
C
ta
D
ton

Slide 27 - Quizvraag

Let op 2.0 !
Als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk enkelvoud is en met een klinker of stomme h begint: altijd mon, ton of son!
Amélie est mon amie.  = Amélie is mijn vriendin.
C'est son équerre.         = Dat is zijn geodriehoek.


Slide 28 - Tekstslide

Vul het juiste bez. vnw. in:
De Stationsstraat 7 is zijn adres (v).
A
7, Rue de Gare est sa adresse.
B
7, Rue de Gare est ton adresse.
C
7, Rue de Gare est ses adresse.
D
7, Rue de Gare est son adresse.

Slide 29 - Quizvraag

Vul het juiste bez. vnw. in:
Marie is mijn vriendin (v).
A
Marie est mes amie.
B
Marie est ma amie.
C
Marie est mon amie.
D
Marie est m'amie.

Slide 30 - Quizvraag

Encore des questions? 
Nog vragen? Stel ze (in Teams)!

Maak nu de oefeningen bij bron  C online

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Link

Slide 33 - Link