Een stukje DNA dat de code voor een erfelijke eigenschap draagt noemen we een GEN.
Allel = invulling van gen.
Voorbeeld van erfelijke eigenschappen:
haarkleur (blond, zwart, rood)
haarstijl (krullend of steil)
oogkleur (blauw, bruin, groen)
Slide 8 - Tekstslide
Genen kunnen aan of uit staan
Genen kunnen aan of uit staan.
Staat een gen in eencel aan dan maakt deze cel een eiwit.
Bij een cel in de iris staat het gen voor oogkleur aan. In de cel van je oogwit staan deze cellen uit.
Slide 9 - Tekstslide
Afbeelding blz 168
Chromosomen met genen en allelen
Slide 10 - Tekstslide
Je genotype bestaat uit duizenden eigenschappen
Genotype
De informatie van erfelijke eigenschappen.
Ligt in het DNA in de celkernen.
Slide 11 - Tekstslide
Fenotype
Zichtbare eigenschappen van het organisme.
Het fenotype kan altijd veranderen door invloeden uit de omgeving:
*haren verven
*bruin worden in de zomer
*kleurlenzen dragen
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Hoe komt verandering van het fenotype tot stand?
Slide 14 - Tekstslide
Wat is het genotype?
A
Alle eigenschappen
B
Je innerlijk
C
Alle erfelijke eigenschappen
D
Je uiterlijk
Slide 15 - Quizvraag
Is het genotype van de larve hetzelfde als het genotype van het volwassen dier?
A
Ja
B
Nee
Slide 16 - Quizvraag
Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu
Slide 17 - Quizvraag
Welke van de twee kan je in je leven veranderen?
A
Genotype
B
Fenotype
Slide 18 - Quizvraag
Welk eigenschap heeft te maken met het fenotype?
A
Blond geverfd haar
B
Kort geknipt haar
C
Rossig haar
D
Zowel A, B als C
Slide 19 - Quizvraag
Check opdrachten B1
Nog vragen over?
Geen rode bolletjes, max. 2 orangje
Slide 20 - Tekstslide
Genenparen
Van elk chromosoom heb je er twee.
Op 1 chromosoom zitten meerdere genen.
Genen komen zoals chromosomen dus ook
voor in paren.
Heterozygoot: 2 verschillende allelen voor een erfgelijke eigenschap
Homozygoot: 2 dezelfde allelen voor een erfelijke eigenschap
Homo = het zelfde
Slide 21 - Tekstslide
2 x gen voor haarkleur = HOMOZYGOOT
gen: rood haar
gen:
rood haar
Slide 22 - Tekstslide
1x gen voor donker haar
1x gen voor rood haar
HETEROZYGOOT
gen: donker haar
gen:
rood haar
Slide 23 - Tekstslide
Eigenschappen doorgeven
Homozygoot: 2 dezelfde genen
Heterozygoot: 2 verschillende genen
Dominant: gen dat overheerst over een ander gen.
Recessief: gen dat onderdrukt wordt.
Slide 24 - Tekstslide
Eigenschappen doorgeven
Homozygoot: 2 dezelfde allelen
Heterozygoot: 2 verschillende allelen
Dominant allel: allel dat overheerst, zie je altijd terug in fenotype
Recessief allel: allel dat onderdrukt wordt, zie je alleen terug in fenotype als er geen dominant allel aanwezig is
Slide 25 - Tekstslide
Dominante en recessieve genen
Dominant gen: een gen dat een ander gen overheerst (A)
Recessief gen: een gen dat onderdrukt wordt door andere genen (a)
Dominant = hoofdletter
Recessief = kleine letter
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Intermediar fenotype Bij sommige erfelijke eigenschappen is het onderscheid tussen een dominant en recessief allel niet zo duidelijk.
Een organisme die in zo’n situatie heterozygoot is, heeft een intermediair fenotype.
Slide 28 - Tekstslide
intermediare overerving
Er is geen dominant of recessief allel, beide zijn even "sterk"
Heterozygoot heeft een eigen fenotype en kun je dus herkennen.
Slide 29 - Tekstslide
Dominant/recessief
Genen paar:
Dominant
homozygoot: AA
heterozygoot: Aa
Recessief:
aa
Intermediar
Witte bloem: AwAw
Rode bloem: ArAr
Roze bloem: AwAr
Symbolen voor genen
Slide 30 - Tekstslide
Homozygoot & heterozygoot
De ouders zijn heterozygoot, ze hebben twee verschillende genen voor haarkleur. Bruin haar is het dominante gen.
De jongen is homozygoot, hij heeft twee dezelfde genen voor haarkleur. 1 van pa, 1 van ma. Rood haar is het recessieve gen.Alleen bij 2 van deze genen zichtbaar
Slide 31 - Tekstslide
Homozygoot of heterozygoot?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
Slide 32 - Quizvraag
Wat is het symbool voor heterozygoot?
A
AA
B
aa
C
Aa
D
aA
Slide 33 - Quizvraag
Homozygoot of heterozygoot?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
Slide 34 - Quizvraag
Wat is homozygoot dominant?
A
Aa
B
aa
C
AA
D
Aa
Slide 35 - Quizvraag
Wat is het symbool voor intermediair?
A
ArAr
B
ARAR
C
AraR
D
ARar
Slide 36 - Quizvraag
Bij een runderen is het roodharige allel recessief en het zwartharige allel dominant. Wat is het genotype van een roodharige koe?
A
AA
B
Aa
C
aa
D
AA of Aa
Slide 37 - Quizvraag
Aan de slag
Opdrachten t/m 3.2 en een opdracht van de achterkant.