regelmatige werkwoorden 4VWO

regelmatige werkwoorden
De volgende onderdelen worden uitgelegd hieronder
  • imparfait
  • futur
  • conditionnel
  • subjonctif'
  • impératif
  • ww -ir
  • ww -re
  • ww -oir
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

regelmatige werkwoorden
De volgende onderdelen worden uitgelegd hieronder
  • imparfait
  • futur
  • conditionnel
  • subjonctif'
  • impératif
  • ww -ir
  • ww -re
  • ww -oir

Slide 1 - Tekstslide

l'imparfait

Slide 2 - Tekstslide

nous-vorm regel
Om de imparfait te maken heb je van de présent (tegenwoordige tijd) de nous-vorm nodig.


je reçois
tu reçois
il reçoit
nous recevons
vous recevez
ils reçoivent

Slide 3 - Tekstslide

recevons
Daar haal je -ons vanaf
= recev
Dat is je stam die nodig hebt om de imparfait te maken

Slide 4 - Tekstslide

ond:
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
stam:
recev
recev
recev
recev
recec
recev
uitgang imparfait:
ais
ais
ait
ions
iez
aient

Slide 5 - Tekstslide

de futur (de toekomende tijd)

Slide 6 - Tekstslide

vervoeging
het hele werkwoord + deze uitgangen:
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
ai
as
a
ons
ez
ont
exemple, danser:

je danserai

Slide 7 - Tekstslide

jij zal dansen =?

Slide 8 - Open vraag

let op!
bij werkwoorden op -oir en -re houd je de stam van de présent + r aan als stam:

Je recevrai (recevoir)
je vendrai (vendre)

vergelijk met:
j'aimerai (aimer)
je finirai (finir)

Slide 9 - Tekstslide

le conditionnel

Slide 10 - Tekstslide

le conditionnel
= zou + hele werkwoord (NL)
1 werkwoordstijd (FR)

Wordt gevormd door het hele werkwoord + de volgende uitgangen:

-ais
-ais
-ait
-ions
-iez
-aient

Slide 11 - Tekstslide

exemple: marcher
je marcherais (ik zou lopen)

tu marcherais (jij zou lopen)

il marcherait (hij zou lopen)

nous marcherions (wij zouden lopen)

vous marcheriez (jullie zouden lopen)

ils marcheraient (zij zouden lopen).

Slide 12 - Tekstslide

Si j'étais toi, je ______ ce film. (regarder, conditionnel)

Slide 13 - Open vraag

subjonctif
aanvoegende wijs
" Leve de Koning, Leve de Koningin"

In het Frans veel gebruikt, bijv. 

  • na bepaalde werkwoorden, 
  • uitdrukkingen, 
  • bijzinnen 
  • bij bepaalde bedoelingen zoals een wens, twijfel of bevelen geven. 


Slide 14 - Tekstslide

De subjonctif wordt vaak gebruikt in een bijzin die na de hoofdzin komt, 
De bijzin begint met 'que'
 
De hoofdzin drukt dan het volgende uit:
een gevoel  (je suis content que tu sois là)
een noodzaak  (il faut que tu fasses tes devoirs)
een wil/wens (je veux que tu m'aides)
een twijfel, mogelijkheid: (il est possible qu'il parte tôt) 

Slide 15 - Tekstslide

vervoeging
stam maken:
3e persoon meervoud,  - ent eraf

parler - parlent - parl
finir - finissent - finiss
vendre - vendent - vend

Slide 16 - Tekstslide

uitgang
-e
-es
-e
-ions
-iez
-ent

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Link

impératif
3 vormen
parle! (spreek!)
parlons! (laten we spreken!)
parlez! (spreek!)

Slide 19 - Tekstslide

impératif
3 vormen
parle! (spreek!) 2e persoon mv, s eraf
parlons! (laten we spreken!) 1e persoon mv
parlez! (spreek!) 2e persoon mv

Slide 20 - Tekstslide

werkwoorden op -ir

Slide 21 - Tekstslide

werkwoorden op -ir
bijvoorbeeld: choisir
présent:
stam = chois

je
tu 
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
chois
chois
chois
chois
chois
chois
is
is
it
issons
issez
issent

Slide 22 - Tekstslide

Regelmatige ww op -ir
Quelques exemples:
choisir (kiezen)
finir (eindigen)
punir (straffen)
agir (handelen)
bâtir (bouwen)
bénir (zegenen)
ou regardez ce lien

Slide 23 - Tekstslide

La mère _____ son fils.
(punir, présent)

Slide 24 - Open vraag

Les ouvriers ______ un immeuble.
(bâtir, présent)

Slide 25 - Open vraag

wij kiezen
A
nous choisons
B
nous choisirons
C
nous choisissons
D
nous choions

Slide 26 - Quizvraag

Nous _____ ensemble.
(agir, présent)

Slide 27 - Open vraag

choisir
je 
tu
il /elle/on
nous
vous
ils/elles
choisis
choisis
choisit
choisissons
choisissez
choisissent

choisiss
choisiss
choisiss
choisiss
choisiss
choisiss
ais
ais
ait
ions
iez
aient

présent
imparfait
imparfait = 
  1. nous vorm van de présent 
  2. - ons 
  3. + uitgang

Slide 28 - Tekstslide

nous choisissons = wij kiezen.
Wat is dan: wij kozen?

Slide 29 - Open vraag

Je ______ mes devoirs (finir, imparfait)

Slide 30 - Open vraag

Wat is de p.c. van: je finis

Slide 31 - Open vraag

werkwoorden op -re

Slide 32 - Tekstslide

regelmatige werkwoorden op -re

bijv. 
attendre
rendre
vendre
descendre

Slide 33 - Tekstslide

stam
Voor de présent  en passé composé maak je op dezelfde manier de stam:
hele werkwoord - re = stam

Slide 34 - Tekstslide

 rendre
présent (tegenwoordige tijd)
ond:
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
stam:
rend
rend
rend
rend
rend
rend
uitgang:
s
s
-
ons
ez
ent

Slide 35 - Tekstslide

 rendre
passé composé (voltooide tijd)
ond:
j
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
stam:
rend
rend
rend
rend
rend
rend
uitgang:
u
u
u
u
u

hulpww:
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 36 - Tekstslide

Ik heb verkocht = ?

Slide 37 - Open vraag

wij stappen uit = ?

Slide 38 - Open vraag

werkwoorden -oir
recevoir
devoir
apercevoir

Slide 39 - Tekstslide

stam
= hele werkwoord - evoir

Slide 40 - Tekstslide

uitgangen
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
ois
ois
oit
evons
evez
oivent

Slide 41 - Tekstslide

verbes -oir
exemple: recevoir (ontvangen)
présent:
je reçois
tu reçois
il reçoit
nous recevons
vous recevez
ils reçoivent
imparfait:
je recevais
futur:
je recevrai

conditionnel:
je recevrais
passé composé:
j'ai reçu

impératif:
reçois!

subjonctif:
je reçoive

Slide 42 - Tekstslide

présent:
je reçois
tu reçois
il reçoit
nous recevons
vous recevez
ils reçoivent
présent:
je dois
tu dois
il doit
nous devons
vous recevez
ils doivent

Slide 43 - Tekstslide

verbes -oir
exemple: devoir(moeten) - evoir
présent:
je dois
tu dois
il doit
nous devons
vous recevez
ils doivent
imparfait:
je devais
futur:
je devrai

conditionnel:
je devrais
passé composé:
j'ai

impératif:
dois!

subjonctif:
je doive

Slide 44 - Tekstslide