In Aktion
1 / 18
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
nach links
nach rechts
geradeaus
bei der Ampel
der Kreisverkehr
die Ecke
die Straße
gegenüber
die erste Staße
die zweite Straße
Sie laufen
u loopt
de tweede straat
de eerste straat
tegenover
de straat
de hoek
de rotonde
bij het stoplicht
rechtdoor
naar rechts
naar links
Slide 2 - Sleepvraag
Erdkunde
Biologie
Mathe
Kunst
Sport
Slide 3 - Sleepvraag
Wie alt (bent u)?
(Hij is) 13 Jahre alt.
Wo (ben jij) geboren?
(Ik ben) in Berlin geboren.
(Het is) eine schöne Stadt.
sind Sie
er ist
bist du
ich bin
es ist
Slide 4 - Sleepvraag
Was passt zusammen? - Kombiniere.
Sport machen
ins Kino gehen
Schlagzeug spielen
Musik hören
Slide 5 - Sleepvraag
gelb
blau
schwarz
grau
rot
grün
weiß
orange
pink
braun
Slide 6 - Sleepvraag
=
Welke bal hoort bij welke sport?
Baseball
Basketball
Tennis
Volleyball
Football
Rugby
Slide 7 - Sleepvraag
timer
0:30
Chemie gefällt mir.
Wie findest du Leichtathletik?
Machst du viel Sport?
Ich bin in der achten Klasse.
Schule macht mir Spaß.
Scheikunde bevalt me goed.
Hoe vind je atletiek?
Ik zit in de tweede klas.
Doe je veel aan sport?
Ik vind school heel leuk.
Slide 8 - Sleepvraag
mein Sport
ich schwimme
ich
fechte
ich laufe Schlittschuh
ich
rudere
Slide 9 - Sleepvraag
Wat betekent "Krankenhaus"?
A
ziekenhuis
B
ziekenbroeder
C
zuster
D
ambulance
Slide 10 - Quizvraag
Wat betekent "der Verletzte"?
A
de zieke
B
het ziekenhuis
C
de gewonde
D
de sporter
Slide 11 - Quizvraag
Wat betekent : "die Polizei"
A
Brand!
B
de brandweer
C
de politie
D
de diefstal
Slide 12 - Quizvraag
Wat betekent : die Hilfe?
A
het vrijwilligerswerk
B
de hulp
C
een actie starten
D
aangifte doen
Slide 13 - Quizvraag
Wat is : der Verein?
A
de excursie
B
de vereniging
C
het identiteitsbewijs
D
het verbod
Slide 14 - Quizvraag
Wat betekent: die Nachrichten
A
het nieuws
B
de vereniging
C
de meningen
D
de naam
Slide 15 - Quizvraag
Wat betekent : mit dem Mann
A
met een man
B
met de man
C
met je man
D
met de mannen
Slide 16 - Quizvraag
Waarom gaat het in de derde naamval?
A
het onderwerp
B
het lijdend voorwerp
C
het meewerkend voorwerp
Slide 17 - Quizvraag
Waarom gaat het in de vierde naamval?
A
het onderwerp
B
het lijdend voorwerp
C
het meewerkend voorwerp
