5h-10-9-24-Wiederholung Fälle-Personalpronomen

Bitte den Reader auf den Tisch und Handy in das Hotel. Dankeschön!
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Bitte den Reader auf den Tisch und Handy in das Hotel. Dankeschön!

Slide 1 - Tekstslide

Ziel dieser Stunde:
- wir kontrollieren die Hausaufgaben

- wir wiederholen Grammatik:
- Personalpronomen (=persoonlijke voornaamwoorden)
- die Fälle (=naamvallen)

= Grammatik: Aufgabe 7-11 machen (Seite 76-80)
=> uitleg persoonlijke voornaamwoorden: Seite 109
=> uitleg naamvallen Seite 104-107


Slide 2 - Tekstslide

Hausaufgabe war:
- Wortschatztraining:
Aufgabe 4, Seite 68 = Konjunktiv II in Satz 2 + 6!! (Gebruik hiervoor de kopie met de vormen)
 



- Grammatiktraining, Seite 76/77 = Wiederholung Stoff 4 havo
- Aufgabe 4: Modalverben im Präteritum
- Aufgabe 5+6: Voegwoorden en volgorde van werkwoorden=> Du kannst die Übersicht benutzen auf Seite 99, 109/110


Slide 3 - Tekstslide

Aufgabe 4 = Seite 68
1 Frohes neues Jahr!
2 Ich hätte dir früher schreiben sollen/müssen.
3 Wie geht es dir?
4 Dieses Jahr mache ich meine Abschlussprüfungen.
5 Ich will im Sommer ohne meine Eltern in den Urlaub fahren.
6 Könntest du mir schreiben, wann du Ferien hast?
7 Ich habe vor, um in den Ferien viel zu schwimmen.
8 Grüße auch deinen Bruder von mir!

Slide 4 - Tekstslide

Aufgabe 4, Seite : 76
1. Sie konnte
2. Sie durften
3. Er wurde
4. Wir wollten
5. Er hatte
6. Sie konnten
7. Wir mussten

8. Mochtest du
9. Er wusste
10. Sie wollte
11. Das durfte
12. Wussten Sie
13. Warst du
14. wollte er

Slide 5 - Tekstslide

Aufgabe 5, Seite : 

1. Ich hoffe, dass du mir helfen kannst.
2. Ich kann nicht kommen, weil ich keine Zeit habe.
3. Ich bin mir nicht sicher, ob ich morgen auch kommen kann.
4. Ich komme etwas später denn ich muss die Kinder noch wegbringen.
5. Weil ihr zu spät seid, kann ich das nicht mehr rechtzeitig vorbereiten.

Slide 6 - Tekstslide

Aufgabe 6, Seite : 
1. weil (=bijzin!)
2. deshalb / darum
3. denn (=hoofdzin!)
4. Wenn (=als/indien)
5. ob (=geen keuze)
6. aber
7. oder (=keuze)
8. als

9. sondern (=ontkenning "kein")
10. Als
11. sonst
12. dass
13. dass
14. weil (= bijzin)
15. Damals


Slide 7 - Tekstslide

Ziele dieser Stunde:
- wir wiederholen Grammatik:
- Personalpronomen (=persoonlijke voornaamwoorden)
- die Fälle (=naamvallen)

= Grammatik: Aufgabe 7-11 machen (Seite 78-80)
=> uitleg persoonlijke voornaamwoorden: Seite 109
=> uitleg naamvallen Seite 104-107


Slide 8 - Tekstslide

Personalpronomen
In welke naamval het persoonlijk voornaamwoord komt te staan hangt af van:
1. of er een vast voorzetsel of keuze voorzetsel voor staat
2. of er een werkwoord met vaste naamval in de zin staat (helfen +3; danken +3)
3. inwelk zinsdeel het persoonlijk voornaamwoord staat (ow, lv of mv).

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoorden met vaste naamval (selectie):
Mit Dativ (3e naamval): danken, gratulieren, helfen, glauben, fehlen, schenken

Mit Akkusativ (4e): bitten, fragen, kosten, interessieren, es gibt







Slide 10 - Tekstslide

der-Gruppe bestaat uit:
1. de lidwoorden
2. dies-, jen, jed-, manch- welch-, solch-, all-

M
V
O
MV
1e
der 
die 
das 
die 
3e
dem 
der 
dem 
den ... n
4e
den 
die 
das 
die 
Voorbeelden DER- GRUPPE:
Er fliegt mit dem Fugzeug (o) nach Spanien.
Sind das die Eintrittkarten für die Vorstellung (v)?
Es gibt den tollen Film (m) auf Netflix!








Slide 11 - Tekstslide

uitleg
ein-Gruppe bestaat uit: 
mijn - mein   
jouw - dein    
zijn - sein       
haar - ihr 
ons - unser
jullie - euer
uw - Ihr
(g)een - (k)ein
M
V
O
MV
1e
ein-
eine
ein-
keine
3e
einem
einer
einem
keinen ... n
4e
einen
eine
ein-
keine
Voorbeelden EIN-GRUPPE

Ich gehe mit meinen Freunden (mv) zu einer Party (v). 

Ohne seine Familie (v) hat er eine Reise gemacht. 

Sie bittet einen Busfahrer  (m) um Hilfe.

Slide 12 - Tekstslide

Stappenplan naamvallen:
1. Welke groep? (ein- of der-groep?)
2. Welk geslacht van het zelfstandig naamwoord? (m, v, o, mv?)
3. Voor de juiste naamval checken:
=> Werkwoord met bepaalde naamval voor het zinsdeel dat ik moet ontleden? 
=> Voorzetsel voor het zinsdeel dat ik moet ontleden?
=> Gebruik dan de juiste naamval (bijv.: helfen +3; ohne +4)

Geen werkwoord met bepaalde naamval of voorzetsel?
4. Je moet ontleden:
- Wie/wat + gezegde = 1e (onderwerp)
- Wie/wat + gezegde + onderwerp = 4e (lijdend voorwerp)
- AAN/VOOR wie + gezegde + onderw. + lijd. voorw. = 3e (meewerkend voorwerp)
- iets is VAN iemand = 2e (bijv. die Tasche MEINER Mutter)


Slide 13 - Tekstslide

Ziel dieser Stunde:
- wir kontrollieren die Hausaufgaben

- wir wiederholen Grammatik:
- Personalpronomen (=persoonlijke voornaamwoorden)
- die Fälle (=naamvallen)

= Grammatik: Aufgabe 7-11 machen (Seite 76-80)
=> uitleg persoonlijke voornaamwoorden: Seite 109
=> uitleg naamvallen Seite 104-107


Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide