Formeel/informeel *

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

De zakelijke e-mail & taalvariatie 

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Je kunt...
1. formeel en informeel taalgebruik van elkaar onderscheiden.
2. inschatten wanneer een situatie formeel of informeel is.

Slide 3 - Tekstslide

Leg in eigen woorden het verschil tussen formeel en informeel uit.

Slide 4 - Open vraag

Taal
Je taalgebruik is afhankelijk van veel factoren in de communicatiesituatie, bv. de persoon of de situatie. 

Slide 5 - Tekstslide

Formeel taalgebruik
  • Zakelijk, officieel taalgebruik
  • De vorm is belangrijk: houd je aan de regels. 
  • In zakelijke en officiële situaties, met iemand die je niet kent, of iemand die ouder is dan jij.


Informeel taalgebruik
  • Los, persoonlijk taalgebruik
  • De vorm is niet zo belangrijk: niet officieel
  • Je voelt je meer op je gemak
  • In je privéleven, met mensen die je goed kent

Slide 6 - Tekstslide

Formele teksten
In formele teksten moet je met deze zaken rekening houden: 
  • Gebruik volledige woorden, dus geen afkortingen;
  • Vermijd ongepaste woorden;
  • Zorg voor de juiste interpunctie; 
  • Maak grammaticaal correcte zinnen.
  • Houd rekening met de tekststructuur.

Doe je dit niet, dan kan je minder professioneel overkomen. 

Slide 7 - Tekstslide

Verschil formeel/informeel taalgebruik
Formeel
Informeel
u
jij
meneer, mevrouw
voornaam
geachte, beste
hey, dag, hallo, hoi
hoogachtend, hartelijke groeten, vriendelijke groet
groetjes, doei, x
hij, hem, zij
ie, 'm, ze

Slide 8 - Tekstslide

Formeel taalgebruik

Voorbeeld:

Geachte mevrouw, hoe gaat het met u? Ik heb het genoegen u te schrijven in verband met het nieuwe schoolgebouw.





Informeel taalgebruik

Voorbeeld:

Dag schatje! Heb je een leuke dag gehad op school? We hebben hier vandaag van alles in het huis gedaan!

Slide 9 - Tekstslide

Stilistische eenheid
Zorg altijd voor passend taalgebruik bij de situatie waarin je verkeert. Zorg er daarnaast voor dat je consequent bent en het niet door elkaar haalt. 

(!) Formeel is niet ouderwets
 niet: thans, blijkens, reeds
 maar: nu, volgens, al

Slide 10 - Tekstslide

Formeel is niet ouderwets
Onze geluidsisolatieadviseur staat gratis te uwer beschikking voor u klaar.

Iedereen wordt voorafgaandelijk vooraf gewaarschuwd.

 niet: thans, blijkens, reeds
 maar: nu, volgens, al

Slide 11 - Tekstslide

De zakelijke e-mail

Slide 12 - Tekstslide

De zakelijke e-mail
  • Verstuurd naar een vreemde, een leraar, directie ... = formeel taalgebruik
  • Kenmerken:
    1. Een correct e-mailadres (met voor- en achternaam)
    2. Een korte, maar duidelijke onderwerpsregel
    3. Een gepaste aanspreking: Geachte heer Janssen, Beste mevrouw Gilis
    4. Structuur: inleiding, midden en slot
    5. Een gepaste afsluiting: Met vriendelijke groet,
                                                           Mila Heylen uit 1A3





Slide 13 - Tekstslide

Structuur
  • Na de aanspreking volgt een inleiding: leid je onderwerp in en vertel waarom je de mail verstuurt.
  • In het midden van je e-mail vertel je meer over het onderwerp en het tekstdoel.
  • Je sluit je e-mail af met een passend slot waarin je kort samenvat wat je hebt geschreven of waarin je zegt wat je verwacht van de ontvanger.




Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Zakelijke e-mail
  • Tekstdoel: overtuigen
  • Gericht (let op positie of belang van de lezer)
  • Toon / stijl (beleefd, niet-emotioneel, zakelijk, niet te lang)

  • Briefconventies (bijv. aanhef en afsluiting, lay-out)
  • Correct: spelling
  • Duidelijk: lezer weet wat hem / haar te doen staat

Slide 16 - Tekstslide

Let op signaalwoorden!

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Wat valt je op? 

Slide 19 - Tekstslide

Wat valt je op? 

Slide 20 - Tekstslide

Let dus op:
  • zakelijke uitstraling van je brief
  • de beoogde lezer: dat is geen organisatie, maar een medewerker 
  • spelling, vooral van werkwoorden
  • interpunctie: beëindig een zin met een punt
  • formuleren: een iPhone is geen persoon en vertoont dus geen gedrag

Slide 21 - Tekstslide