Herhaling spelling 4.8 en 5.8 - 1 kgt
1 / 42
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Vul de persoonsvorm in de VERLEDEN TIJD in.
Hij ... (durven) niet alleen over straat.
Hij ... (durven) niet alleen over straat.
Slide 4 - Open vraag
Vul de persoonsvorm in de VERLEDEN TIJD in.
Jij ... (blozen) bij het compliment.
Jij ... (blozen) bij het compliment.
Slide 5 - Open vraag
Vul de persoonsvorm in de VERLEDEN TIJD in.
Mijn grootouders ... (verhuizen) naar een appartement.
Mijn grootouders ... (verhuizen) naar een appartement.
Slide 6 - Open vraag
Vul de persoonsvorm in de VERLEDEN TIJD in.
Wij ... (boffen) met dit mooie plekje.
Wij ... (boffen) met dit mooie plekje.
Slide 7 - Open vraag
Vul de persoonsvorm in de VERLEDEN TIJD in.
Mijn vader ... (stoten) het glas om.
Mijn vader ... (stoten) het glas om.
Slide 8 - Open vraag
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Wat is het meervoud van slee?
A
sleeën
B
sleën
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het meervoud van kopie?
A
bacterieën
B
bacteriën
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het meervoud van kopie?
A
kopiën
B
kopieën
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het meervoud van therapie?
A
therapiën
B
therapieën
Slide 14 - Quizvraag
Wat is het meervoud van orchidee?
A
orchideeën
B
orchideën
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
In een zin met een voltooid deelwoord staat minstens één ander werkwoord.
A
waar
B
niet waar
Slide 19 - Quizvraag
Een voltooid deelwoord begint ALTIJD met ge-.
A
waar
B
niet waar
Slide 20 - Quizvraag
Een voltooid deelwoord eindigt ALTIJD op -d of -t.
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quizvraag
Schrijf het juiste voltooid deelwoord op.
Ik heb de hele dag aan jou ... (denken).
Ik heb de hele dag aan jou ... (denken).
Slide 22 - Open vraag
Schrijf het juiste voltooid deelwoord op.
Hij heeft deze schuur ... (bouwen).
Hij heeft deze schuur ... (bouwen).
Slide 23 - Open vraag
Schrijf het juiste voltooid deelwoord op.
Hij is naar huis ... (sturen).
Hij is naar huis ... (sturen).
Slide 24 - Open vraag
Schrijf het juiste voltooid deelwoord op.
De politie heeft een waarschuwing ... (geven).
De politie heeft een waarschuwing ... (geven).
Slide 25 - Open vraag
Schrijf het juiste voltooid deelwoord op.
De auto heeft het paaltje ... (raken).
De auto heeft het paaltje ... (raken).
Slide 26 - Open vraag
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Schrijf de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord op.
De ... (slim) jongen
De ... (slim) jongen
Slide 29 - Open vraag
Schrijf de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord op.
Het ... (leeg) huis
Het ... (leeg) huis
Slide 30 - Open vraag
Schrijf de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord op.
De rekening is betaald. --> De ... (betalen) rekening.
De rekening is betaald. --> De ... (betalen) rekening.
Slide 31 - Open vraag
Schrijf de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord op.
Het bedrag is vergroot. --> Het ... (vergroten) bedrag.
Het bedrag is vergroot. --> Het ... (vergroten) bedrag.
Slide 32 - Open vraag
Schrijf de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord op.
De les is gegeven. --> De... (geven) les.
De les is gegeven. --> De... (geven) les.
Slide 33 - Open vraag
Slide 34 - Tekstslide
Slide 35 - Tekstslide
Mijn ontbijt is net zo lekker ... Jelles ontbijt.
A
als
B
dan
Slide 36 - Quizvraag
Mijn opa is ouder ... de opa van Marit.
A
als
B
dan
Slide 37 - Quizvraag
Mijn boek is net zo spannend ... dat van Bas.
A
als
B
dan
Slide 38 - Quizvraag
Een goede zin bestaat uit meer ... twee woorden.
A
als
B
dan
Slide 39 - Quizvraag
Mijn kapper is twee keer zo duur ... die van Yasmin.
A
als
B
dan
Slide 40 - Quizvraag
Ons alfabet bestaat uit niet meer ... 26 letters.
A
als
B
dan
