Chapitre 1/ 2G/V: Un bel été
1 / 19
Lesduur is: 11 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
de zus
Waar ben je naartoe geweest?
au début
la sortie
ensuite
Oui, c'était super!
de familie
le voyage
le pays
Tu as été où?
la soeur
la famille
het land
de reis
in het begin, eerst
daarna
het uitstapje
Ja, het was super!
Slide 2 - Sleepvraag
in de zomer
tout
te, te veel
in de lente
altijd
en automne
en hiver
il pleut
ik wil
ten eerste, eerst
presque
enfin
au printemps
en été
d'abord
je veux
eindelijk
bijna
alles, alle
trop
toujours
in de winter
in de lente
het regent
Slide 3 - Sleepvraag
Engels
voyager
Nederlands
Duits
Ik heb een museum bezocht.
J'ai fait de vélo.
à l'étranger
Nee, helemaal niet
Frans
la ville
espagnol
allemand
anglais
français
non, pas du tout
Spaans
de stad
reizen
néerlandais
J'ai visité un musé.
Ik heb gefietst.
in het buitenland
Slide 4 - Sleepvraag
l'excursion
faire du camping
het water
visiter
ook
l'activité
découvrir
voici
de week
de plek
sur
le séjour
bezoeken
de excursie
l'endroit
la semaine
het verblijf
op
kamperen
l'eau
aussi
ontdekken
de activité
hier is /zijn
Slide 5 - Sleepvraag
met het vliegtuig
rencontrer
de broer
de ontdekking
waarom
de eerste schooldag
l'ami(e)
en bateau
met de trein
le jeune
en voiture
la découverte
en avion
en train
met de boot
met de auto
de jongere
ontmoeten
le frère
la rentrée
pourquoi
de vriend(in)
Slide 6 - Sleepvraag
l'escalade
(iets)voortellen.
non, on a été à l'hôtel.
faire les magasins
la soirée
Het was génial!
c'était comment?
de berg
le château
Nee, we zijn in een hôtel
la montagne
Hoe was het?
het kasteel
het klimmen
proposer
de avond
winkelen
C'était génial
Slide 7 - Sleepvraag
in/naar Engeland
mais
in/naar Spanje
Heb je een leuke vakantie gehad?
aux Pays-Bas m(mv)
parce que
incroyable
content(e)
Tu as passé de bonnes vacances?
en Angleterre
tevreden
ongelofelijk
maar
en Espagne
in/naar Nederland
omdat
Slide 8 - Sleepvraag
Wat weet je over de passé composé?
Slide 9 - Woordweb
Ken je nog het rijtje van 'avoir'?
schrijf het op!
schrijf het op!
Slide 10 - Woordweb
Choisis le passé composé:
Tu (aimer) les maths.
Tu (aimer) les maths.
A
Tu a aimé les maths.
B
Tu as aimer les maths.
C
Tu as aime les maths.
D
Tu as aimé les maths.
Slide 11 - Quizvraag
Choisis le Passé Composé:
Je (écouter) la radio.
Je (écouter) la radio.
A
Je écouté la radio.
B
J'ai écouter la radio.
C
J'ai écoute la radio.
D
J'ai écouté la radio.
Slide 12 - Quizvraag
Choisis le passé composé:
Nous (jouer) à la console.
Nous (jouer) à la console.
A
Nous joué à la console.
B
Nous avons jouer à la console.
C
Nous avons joué à la console.
D
Nous avons joue à la console.
Slide 13 - Quizvraag
Mets au passé composé:
Ils (visiter) Amsterdam.
Ils (visiter) Amsterdam.
Slide 14 - Open vraag
Mets au passé composé:
Vous (être)...............à l'hôtel.
Vous (être)...............à l'hôtel.
Slide 15 - Open vraag
Mets au passé composé:
Nous (faire)..............du vélo.
Nous (faire)..............du vélo.
Slide 16 - Open vraag
Mets au passé composé:
Mes parents (aimer).........la ville.
Mes parents (aimer).........la ville.
Slide 17 - Open vraag
Slide 18 - Sleepvraag
je crois
rester
ver
il a plu
het weer, de tijd
il fait froid
il fait mauvais
pauvre
j'ai peur
arriver
la météo
je prends
het heeft geregend
ik geloof
aankomen
ik ben bang
il neem, ik pak
het weerbericht
blijven
loin
le temps
het is slecht weer
het is koud
arm
