7.6A Evolutie

7.6A Evolutie
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

Onderdelen in deze les

7.6A Evolutie

Slide 1 - Tekstslide

Evolutie
Er leven miljoenen soorten organismen op aarde. Deze vormen van leven kunnen er erg verschillend uitzien. Biologen van onze 21e eeuw zijn ervan overtuigd dat de levensvormen op aarde in de loop van zeer lange tijd zijn ontstaan en veranderd. De ontwikkeling van het leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen, wordt evolutie genoemd.
  

Vanaf de 18e eeuw werd de evolutietheorie ontwikkeld, hoewel nog tot in de 19e werd gedacht dat alle soorten altijd onveranderd hadden bestaan. Deze evolutietheorie is niet te bewijzen, maar er zijn veel feiten die deze theorie aannemelijk maken. Deze feiten vormen argumenten voor de evolutietheorie. De belangrijkste argumenten zullen je aan het einde van dit hoofdstuk steeds duidelijker worden.

De evolutietheorie is in eerste instantie gevormd door de wetenschapper Charles Darwin. Zijn ideeën zijn later door andere onderzoekers verder uitgewerkt. Daarbij zijn vooral ontdekkingen in de erfelijkheidsleer belangrijk geweest. De evolutietheorie gaat uit van variatie in genotypen, natuurlijke selectie en het ontstaan van nieuwe soorten.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Wat is evolutie?

Slide 7 - Open vraag

Wat had Charles Darwin 'ontdekt'?

Slide 8 - Open vraag

Wij mensen stammen af van aapachtigen, die op een gegeven moment minder harig zijn geworden en op twee benen zijn gaan lopen. Inmiddels wonen we in huizen die ons beschermen tegen natuurinvloeden en doen we allerlei technologische ontdekkingen.

Hoe zouden wij er over 10.000 jaar uitzien, als we nog enkele evolutionaire stappen hebben gezet? Maak een tekening, of leg in ongeveer 200 woorden uit hoe jij denkt dat wij mensen zullen evolueren.

Slide 9 - Open vraag

Wat betekent fenotype en genotype (woordenboek) en wat is het verband met de evolutietheorie?

Slide 10 - Open vraag

Natuurlijke selectie
Sommige organismen krijgen veel nakomelingen. Een vrouwtjeskikker bijvoorbeeld kan in één voorjaar wel drieduizend eieren in een vijver leggen. Maar de vijver bevat niet genoeg voedsel voor zo veel kikkers. De kikkers uit deze eieren kunnen dan ook niet allemaal in leven blijven. Er treedt een strenge selectie op, waardoor maar enkele nakomelingen volwassen worden en op hun beurt nakomelingen krijgen. Niet alle kikkers hebben een even grote overlevingskans. Kikkers met een zwakke gezondheid of met een opvallende kleur vallen snel ten prooi aan roofdieren. Deze kikkers leven kort en hebben weinig kans om nakomelingen te krijgen. Kikkers die gezond en sterk zijn en een goede schutkleur hebben, hebben de grootste kans om in leven te blijven en nakomelingen te krijgen. Darwin noemde dit verschijnsel natuurlijke selectie.

De voorouders van giraffen bijvoorbeeld waren ongeveer zo groot als zebra’s. Deze voorouders aten vooral gras. Sommige dieren zouden een gemuteerd gen bezitten dat zorgt voor een iets langere nek. Deze dieren waren in het voordeel, omdat ze gemakkelijker bladeren van bomen konden eten. Daardoor hadden ze een grotere overlevingskans. 

Slide 11 - Tekstslide

Natuurlijke selectie
In tijden dat er weinig voedsel was, stierven veel dieren met een korte nek door voedselgebrek. De dieren met een langere nek bleven in leven en plantten zich voort. Zo zouden door eeuwenlange natuurlijke selectie giraffen met een steeds langere nek ontstaan zijn.

Een dier kan goed of slecht zijn aangepast aan het milieu. Dit wordt vooral bepaald door het genotype. Een dier dat goed is aangepast aan zijn milieu heeft een grote overlevingskans. Van dit dier zullen veel nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten. Het gunstige genotype wordt zo doorgegeven van ouders aan nakomelingen. Een dier dat slecht is aangepast aan het milieu krijgt weinig of geen nakomelingen. Het ongunstige genotype wordt zo vrijwel niet doorgegeven aan de nakomelingen. Dit geldt niet alleen voor dieren, maar voor alle organismen. Deze selectie leidt ertoe dat soorten voortdurend veranderen.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Om welke redenen hebben organismen schutkleuren ontwikkeld? Noem minimaal twee redenen.

Slide 14 - Open vraag

In de tekst staan twee situaties weergegeven rondom een kikker. Beschrijf of teken een situatie waarin de overlevingskans van de kikker met een goede schutkleur wordt weergegeven. Doe hetzelfde voor een kikker met een slechte schutkleur.

Slide 15 - Open vraag

Bij welke organismen denk je dat variatie in genotype sneller ontstaat?

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Video


Bacteriën kunnen zich erg snel aanpassen aan hun omgeving. Wat gebeurt er met hun DNA?

Slide 18 - Open vraag

Waarom is het belangrijk dat er zoveel verschillende soorten antibiotica zijn?

Slide 19 - Open vraag

Opdracht tijdlijn
Je hebt een beeld gevormd van de evolutie. Maak in tweetallen een tijdlijn van het begin van de eerste cel tot nu.

Gebruik informatie die je tot nu toe geleerd hebt en informatie die je nog gaat zoeken op internet. Bedenk bij die informatie van internet wel of de informatie betrouwbaar is! Beoordeel daarom eerst kort de bronnen die je gebruikt.
De volgende tijdsperiodes komen in de tijdlaan aan bod: Cambrium, Carboon, Trias, Jura, Krijt, pleistoceen en holoceen. Zoek op internet wat de belangrijkste evolutionaire veranderingen zijn in deze periodes.
Laat in de tijdlijn ook de begrippen fenotype, genotype en natuurlijke selectie aan bod komen en de evolutietheorie van Charles Darwin.
Hoe ziet de toekomst er denk je uit? Probeer ook dit in je tijdlijn weer te geven.



Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Een voorbeeld van een gedetailleerde tijdlijn
                        
                                                 De geologische tijdvakken

Slide 22 - Tekstslide

Lever hier je tijdlijn in.

Slide 23 - Open vraag

KLAAR

Slide 24 - Tekstslide