1.3 Weet wat je nodig hebt!

Leg je huiswerk op tafel
Opdracht 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16
En open Lesson Up
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Leg je huiswerk op tafel
Opdracht 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16
En open Lesson Up

Slide 1 - Tekstslide

Je hebt een rekening van €18,18 in de supermarkt, hoeveel betaal je als je contant betaalt?

Slide 2 - Open vraag

Joep heeft €900 op de rekening staan. In een maand krijg je €2.000 op je rekening en geeft €1.400 uit. Hoeveel heeft Joep daarna op de bankrekening?

Slide 3 - Open vraag

Nadia heeft deze maand €800 uitgegeven, haar inkomsten waren deze maand €1.200. Nu heeft ze €1.000 op haar rekening staan. Wat stond er voor deze maand op haar rekening?

Slide 4 - Open vraag

Isa heeft deze maand €800 verdiend, haar uitgaven waren deze maand €1.200. Nu heeft ze €2.000 op haar rekening staan. Wat stond er voor deze maand op haar rekening?

Slide 5 - Open vraag

1.3 Weet wat je nodig hebt!
Nog < 3 weken tot PW H2

Slide 6 - Tekstslide

Je leert in deze paragraaf:
1) wat voor behoeften je kunt hebben.
2) waardoor mensen verschillende behoeften hebben.
3) wat het verschil is tussen goederen en diensten.
4) hoe je in je behoeften kunt voorzien.
5) hoe je met procenten een getal kunt berekenen.

Slide 7 - Tekstslide

Consumeren
Als je iets koopt voor je eigen behoeften ben je aan het consumeren.

Iedereen die wel eens wat koopt voor zichzelf is een consument

Slide 8 - Tekstslide

Basisbehoeften
Alles wat noodzakelijk is om te overleven:
  • Eten en drinken
  • Woonruimte
  • Kleding
  • Toegang tot zorg

Slide 9 - Tekstslide

Basis-behoefte
Overige behoefte
Dak boven je hoofd
kleding
fiets
school
Boodschappen doen
Uit eten gaan

Slide 10 - Sleepvraag

Hebben we allemaal dezelfde basisbehoeften?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quizvraag

Je leert in deze paragraaf:
1) wat voor behoeften je kunt hebben.
2) waardoor mensen verschillende behoeften hebben.
3) wat het verschil is tussen goederen en diensten.
4) hoe je in je behoeften kunt voorzien.
5) hoe je met procenten een getal kunt berekenen.

Slide 12 - Tekstslide



behoeften


Slide 13 - Tekstslide

Wat zijn jouw belangrijkste
overige behoeften?

Slide 14 - Open vraag

Zijn al onze behoeften hetzelfde?
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quizvraag

Wat bepaalt jouw behoeften?
 Waar woon je?
Wat is je leeftijd?
Wat is je gender?
Hoeveel geld heb je?
Wat is je smaak?

Slide 16 - Tekstslide

Je leert in deze paragraaf:
1) wat voor behoeften je kunt hebben.
2) waardoor mensen verschillende behoeften hebben.
3) wat het verschil is tussen goederen en diensten.
4) hoe je in je behoeften kunt voorzien.
5) hoe je met procenten een getal kunt berekenen.

Slide 17 - Tekstslide

Maak opdracht
1 t/m 5 (blz. 23, 24)
Tijd: 6 minuten 
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/vrouw toegestaan
Klaar: Lees blz. 24 en maak opdracht 6 en 7.
timer
6:00

Slide 18 - Tekstslide

Consumeren
Het kopen van goederen en diensten voor je eigen behoeften
Maar wat is het verschil tussen goederen en diensten?

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Noem 2 voorbeelden van goederen

Slide 21 - Open vraag

Noem 2 voorbeelden van diensten

Slide 22 - Open vraag

Goederen gebruiken of verbruiken?
Verbruiksgoed(eren) = opmaken door het te gebruiken 
Voorbeelden: benzine, pennen, eten & drinken
Gebruiksgoed(eren) = producten die lange tijd mee gaan
Voorbeelden: Fiets, wasmachine, tafel, schaar

Slide 23 - Tekstslide

Welke verbruiksgoederen ken/gebruik je?

Slide 24 - Open vraag

Welke gebruiksgoederen ken/gebruik je?

Slide 25 - Open vraag

Goederen
Diensten
Snackbar
Kleding-winkel
Booking.com
Sport-training
Bioscoop
Restaurant

Slide 26 - Sleepvraag

Leg in je eigen woorden het verschil uit tussen verbruiksgoederen en gebruiksgoederen

Slide 27 - Open vraag

Je leert in deze paragraaf:
1) wat voor behoeften je kunt hebben.
2) waardoor mensen verschillende behoeften hebben.
3) wat het verschil is tussen goederen en diensten.
4) hoe je in je behoeften kunt voorzien.
5) hoe je met procenten een getal kunt berekenen.

Slide 28 - Tekstslide

Maak opdracht
1 t/m 10 (blz. 22+25)
Tijd: 4 minuten 
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/vrouw toegestaan
Klaar: opdracht 11, 12, 13
timer
5:00

Slide 29 - Tekstslide

Je leert in deze paragraaf:
1) wat voor behoeften je kunt hebben.
2) waardoor mensen verschillende behoeften hebben.
3) wat het verschil is tussen goederen en diensten.
4) hoe je in je behoeften kunt voorzien.
5) hoe je met procenten een getal kunt berekenen.

Slide 30 - Tekstslide

Lekke band, wat doe je?
Zelf maken
Betalen voor reparatie

Slide 31 - Poll

Slide 32 - Tekstslide

Consumeren
Het kopen van goederen en diensten voor je eigen behoeften

Slide 33 - Tekstslide

Zelfvoorziening
Je vervult zelf jouw eigen behoeften

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Je leert in deze paragraaf:
1) wat voor behoeften je kunt hebben.
2) waardoor mensen verschillende behoeften hebben.
3) wat het verschil is tussen goederen en diensten.
4) hoe je in je behoeften kunt voorzien.
5) hoe je met procenten een getal kunt berekenen.

Slide 36 - Tekstslide

Maak opdracht
11, 12, 13 (blz. 24+25)
Tijd: 4 minuten 
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/vrouw toegestaan
Klaar? Lees blz. 26 en maak opdracht 14.
timer
4:00

Slide 37 - Tekstslide

Procent
Procent betekent 'van de honderd'
1% betekent dus 1 van de 100
Dat kan je ook opschrijven als 1/100
Doe dat eens op je rekenmachine 1/100 (1:100)


Slide 38 - Tekstslide

Hoeveel is 25% in decimalen?

Slide 39 - Open vraag

Maak opdracht
14 (blz. 26)
Tijd: 2 minuten 
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/vrouw toegestaan
Klaar: Lees blz. 26 en maak opdracht 15.
timer
2:00

Slide 40 - Tekstslide

Schoenen in de aanbieding
Je loopt langs een winkel en de schoenen die je ziet zijn €125, maar er staat ook dat er nu op alles 35% korting is. 
Hoe duur zijn ze nu?

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Video

Stap 1: Teken een lege verhoudingstabel
Stap 2: Bepaal wat 100% is
Stap 3: Bepaal wat we willen uitrekenen
Stap 4: Gebruik delen en vermenigvuldigen aan beide kanten 
Stap 5: Voer de berekening in op jouw rekenmachine 
Stap 6: Schrijf de berekening en het antwoord op.

Slide 43 - Tekstslide

5% van alle 240 knikkers zijn rood. Hoeveel knikkers zijn dat?

Stap 1: Teken een lege verhoudingstabel
Stap 2: Bepaal wat 100% is 
Stap 3: Bepaal wat we willen uitrekenen
Stap 4: Gebruik delen en vermenigvuldigen aan beide kanten 
Stap 5: Voer de berekening in op jouw rekenmachine 
Stap 6: Schrijf de berekening en het antwoord op.



Slide 44 - Tekstslide

Van de 80 broden is 55% volkoren. Hoeveel broden zijn dat?

Slide 45 - Open vraag

Een stapje moeilijker
Kan je dit al dromen? Maak de geprinte opdrachten
15 t/m 19 (blz. 26+27)

Slide 46 - Tekstslide

Yuki werkt bij de Deka en verdient €11 per uur. Vanaf 1 januari wordt het loon verhoogd met 3,9%. Bereken de loonsverhoging.


Slide 47 - Open vraag

Yuki werkt bij de Deka en verdient €11 per uur. Vanaf 1 januari wordt het loon verhoogd met 3,9%. Bereken de loonsverhoging.
Stap 4: Gebruik delen en vermenigvuldigen aan beide kanten
Stap 5: Voer de berekening in op jouw rekenmachine en schrijf de berekening + antwoord op (in Lesson up)

Slide 48 - Open vraag

Yuki werkt bij de deka en verdient €11 per uur. Vanaf 1 januari wordt het loon verhoogd met 3,9%.
Wat is het nieuwe uurloon van Yuki?

Slide 49 - Open vraag

Je leert in deze paragraaf:
1) wat voor behoeften je kunt hebben.
2) waardoor mensen verschillende behoeften hebben.
3) wat het verschil is tussen goederen en diensten.
4) hoe je in je behoeften kunt voorzien.
5) hoe je met procenten een getal kunt berekenen.

Slide 50 - Tekstslide

Maak opdracht
14 t/m 19 (blz. 26+27)
Tijd: 10 minuten 
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/vrouw toegestaan
Klaar: Rekenopdrachten 8, 9, 10
timer
10:00

Slide 51 - Tekstslide