Link+A2-B1 laag-tot middenopgeleiden taak 4

Link+A2-B1 laag-tot middenopgeleiden taak 4
Thema 5 taak 3

hoe leer je Nederlands ?

-grammatica herhalen
-woordenschat
-lezen
-spreken
-schrijven
-grammatica (hoofdzinnen & bijzinnen)

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Link+A2-B1 laag-tot middenopgeleiden taak 4
Thema 5 taak 3

hoe leer je Nederlands ?

-grammatica herhalen
-woordenschat
-lezen
-spreken
-schrijven
-grammatica (hoofdzinnen & bijzinnen)

Slide 1 - Tekstslide

Scheidbare werkwoorden
op  + staan = opstaan

(op-,uit- af , in-,mee-,toe-,weg- terug-,aan-,door-voor-,om-plaats-,over-thuis-)

opstaan/uitgaan/ afmaken/ inchecken/meenemen/toesturen/weggooien/
terugkomen/aankomen/doorgaan/voorlezen/
omdraaien/plaatsvinden/oversteken/thuiskomen

Slide 2 - Tekstslide

Mirjam staat om 7 uur op / Miriam stond om 7 uur op
Ik ga vanavond uit / ik ging gisteravond uit
ik ben om 7 uur opgestaan / ik ben vanavond uitgegaan
ik bel mijn moeder op/ik belde mijn moeder op/ik heb...opgebeld
Modale hulpwerkwoorden                   imperfectum
ik moet/moest om 7 uur opstaan        perfectum
ik wil/wilde vanavond uitgaan             presens
(moeten, zullen, willen, mogen, gaan, kunnen)

Bijzinnen (dat ,omdat, als, zodra, toen... )-voegwoorden
Ik denk dat Mirjam om 7 uur opstaat / opstond/is opgestaan
ik denk dat ik  om 7 uur moet/moest opstaan



Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Slide 5 - Link

Slide 6 - Link

1. Spreek je vaak met je vrienden af?
2.Heb je gisteren met je vrienden afgesproken?
3. Sprak je vaak met je vrienden af toen je jong was?
4.Sta je elke dag vroeg op?
5.Ben je vanochtend vroeg opgestaan?
6.Stond je vroeger altijd vroeg op?
7.Doe je altijd een jas aan als het koud is?
8.Heb je je jas vanochtend aangedaan?
9.Deed je vroeger altijd een jas aan als het koud was?
10. Ga je vaak uit met vrienden?
11.Ben je afgelopen weekend uitgegaan?
12. Ging je vaak uit toen je jonger was?
13.Vindt het concert morgen plaats?
14.Heeft het concert vorige week plaatsgevonden?
15. Vond het evenement vorig jaar ook plaats?
16.Maak je je huis elke week schoon?
17. Heb je je kamer gisteren schoongemaakt?
18. Maakte je vroeger elke zaterdag je kamer schoon?
19.Leg je de lesstof vaak aan je klasgenoten uit?
20.Heb je de opdracht aan je vriend uitgelegd?
21.Legde je vroeger altijd alles goed aan je medestudenten uit?




Slide 7 - Tekstslide

app, de: Ik gebruik de app op mijn telefoon.
corrigeren: De leraar corrigeert mijn huiswerk.
echtpaar, het: Het echtpaar woont in een mooi huis.
herhalen: Kun je dat nog een keer herhalen?
klank, de: De klank van de gitaar is mooi.
knap: Zij is een knap meisje.
leerzaam: Dit boek is heel leerzaam.
methode, de: De methode van de leraar is goed.
moeizaam: na moeizame gesprekken kwamen ze tot een akkoord
nieuwsbericht, het: Ik lees het nieuwsbericht in de krant.
ondertiteling, de: De film heeft Nederlandse ondertiteling.
opnemen: Ik wil een video opnemen
serie, de: Ik kijk graag naar deze serie.
simpel: Deze oefening is heel simpel.
taalcursus, de: Ik volg een taalcursus Nederlands.

Slide 8 - Tekstslide

uitbreiden: Wij willen ons bedrijf uitbreiden./Ik wil mijn woordenschat uitbreiden
uitspraak, de: De uitspraak van dit woord is moeilijk.
uitspreken: Kun je dit woord voor mij uitspreken?
vereniging, de: Ik ben lid van de sportvereniging.
verlegen: Het meisje is een beetje verlegen.
verstaan: Kun je mij goed verstaan?
vloeiend: Zij spreekt vloeiend Engels.
volgorde, de: Zet de woorden in de juiste volgorde. (in orde)
voordoen:(demonstreren) hij doet haar de danspassen nog eens voor
woordenschat, de: Mijn woordenschat groeit elke dag.

Slide 9 - Tekstslide

Hoe leer je Nederlands?

Kan je een paar tips noemen hoe je beter de taal kan leren?

Slide 10 - Tekstslide

Lees boeken: Lees eenvoudige boeken in het Nederlands.
Luister naar de radio: Luister elke dag naar de Nederlandse radio.
Kijk naar films: Kijk naar Nederlandse films met ondertiteling.
Oefen spreken: Spreek Nederlands met je vrienden.
Schrijf elke dag: Schrijf elke dag een paar zinnen in het Nederlands.
Gebruik een app: Gebruik een app om Nederlands te leren.
Ga naar een taalcursus: Volg een taalcursus Nederlands.
Herhaal woorden: Herhaal nieuwe woorden vaak.
Luister naar muziek: Luister naar Nederlandse muziek.

Slide 11 - Tekstslide

Lees de tekst blz.81 en dan gaan we de tekst bespreken!

Maak nu opdracht 2 ,3 &4

Grammatica 3.13 ,3.19 : inloggen bij nt2school.nl

Maak nu opdracht 5 blz.84 

Huiswerk :  de opdrachten thema 5 taak 4 (1t/m 6) op de computer


Slide 12 - Tekstslide

Toch, daarom, toen, daardoor ,dan, daarna + inversie

Ik heb honger ,Toch eet ik niks.
Ik ben erg moe.Daarom kom ik vanavond niet.
We woonden vroeger in Den Haag.Toen werkte mijn moeder in de Damstraat.
Ons huis is oud.Daardoor hebben we problemen gehad.
We slapen in het weekend uit.Dan liggen we tot elf uur in bed.
Ik ga eerst naar school.Daarna ga ik boodschappen doen.

Toen (opeenvolging in het verleden) / Toen (op dat moment /nieuwe handeling in het verleden)
ik zat nog maar net op de kleuterschool, toen we naar Den Haag verhuisden. (bijzin)
Ik woonde tot mijn derde in Rotterdam. Toen verhuisden we naar Den Haag. (hoofdzin)
eerst ging hij naar buiten en toen keek hij even rond in de tuin
eerst gaat hij naar buiten en daarna kijkt hij even rond in de tuin

                       

Slide 13 - Tekstslide

aandoen (Peter , het licht )

Peter doet het licht aan.=presens


opbellen (Maria , vandaag ,haar zus) perfectum

Maria heeft vandaag haar zus opgebeld

Slide 14 - Tekstslide

ik ga morgen  naar mijn werk
ik ga morgen niet naar mijn werk
ik ga niet morgen maar overmorgen naar mijn werk



ik ga elke dag naar mijn werk
ik ga niet elke dag naar mijn werk

Slide 15 - Tekstslide