Lesson - 17/03

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Grammar
Exercises
Small break
New Zealand

Slide 2 - Tekstslide

What is a relative clause?
Een betrekkelijke bijzin. 
Deze gebruik je als je extra info over iets of iemand wilt geven. 
Bijvoorbeeld:
Die laptop, die op tafel staat, is van de docent. 

Slide 3 - Tekstslide

Relative pronouns- bv
  • Verwijzen terug naar een eerder genoemd woord
  • Verbinden twee zinsdelen aan elkaar

Martin played Tennis with Sophie, who was slightly injured.





relative pronoun
Noa sold her phone, which was old and damaged.
relative pronoun

Slide 4 - Tekstslide

RELATIVE CLAUSES
IMPORTANT:
WHO: bij mensen
WHICH: bij dieren en dingen
THAT: bij personen, dieren en dingen (maar niet na een comma!)
WHOM: bij mensen na een voorzetsel
WHOSE: bij bezit (van wie/wiens)

Slide 5 - Tekstslide

Non-defining relative clauses
Non-defining relative clauses: extra informatie
  • Staan in het midden/einde van de zin
  • Begint en eindigt met een komma
  • Je mag GEEN "that" in plaats van "which"gebruiken





The Times, which is published in London, is a daily newspaper.


The Times is a daily newspaper.

Slide 6 - Tekstslide

Defining relative clauses
Defining relative clauses:  onmisbare informatie
  • Staan in het midden/einde van de zin
  • Je gebruikt geen komma's!




He is the doctor who helped my grandmother.


This is the airport where I lost my bag.

Slide 7 - Tekstslide

Welke RELATIVE CLAUSE past in deze zin:
I want to read the book........you gave me.
A
which, that , who
B
which, that, X
C
who, whose, whom
D
which, that

Slide 8 - Quizvraag

Welke RELATIVE CLAUSE past in deze zin:
The officer, ....... John told his story to, was nice
A
who, that
B
who, that, X
C
who,
D
which, that

Slide 9 - Quizvraag

We had spaghetti .... is my favourite meal, for dinner last night.
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 10 - Quizvraag

welke 2 betrekkelijke voornaamwoorden horen bij personen?
A
who and that
B
who and which
C
which and whom
D
whose and who

Slide 11 - Quizvraag

This is Mary, ...
is taking over my job when I leave.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 12 - Quizvraag

The photocopier, ...
has a two-year guarantee, cost $2000.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 13 - Quizvraag

He is the consultant ...
advice I rely on.
A
whose
B
who
C
that
D
whom

Slide 14 - Quizvraag

The people ...
were stopped at the border were all from Eastern Europe.
A
whose
B
which
C
that
D
whom

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Chain writing
Maak een verhaal in een groep van ongeveer 4 personen
Elk persoon schrijft 1 zin, waarin je verder gaat op de zin van de vorige persoon.
Je gebruikt de Relative Clause voor je zin

Voorbeeld: The young boy, who walked into the dark forest, which had scary rabbits in it, whose teeth were red and sharp, whose houses were destroyed by the boy

Slide 17 - Tekstslide

Schrijf hier je chain writing story

Slide 18 - Open vraag

Time to practice!

Slide 19 - Tekstslide


What: Lees zelf de grammatica
Bladzijde: 75 - Textbook
Maak opdrachten 12 en 13
Bladzijde: 12 en 13
How: Individually, listening to music is allowed.
Help: Raise your hand
Time: 15 minutes



Slide 20 - Tekstslide

Kleine pauze
timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide

New Zealand

Slide 22 - Tekstslide