De docent Nederlands zou echt geen gymles kunnen geven.
Waarom doen we geen spelletje in de les Nederlands?
Slide 6 - Tekstslide
Abraham/Sara zien
van een koude kermis thuiskomen
de bloemetjes buiten zetten
een boterbriefje halen
in de zevende hemel
naar iemands pijpen dansen
alles doen wat iemand vraagt
gaan trouwen
teleurgesteld zijn
volkomen gelukkig
vijftig jaar worden
een feestje vieren
Slide 7 - Sleepvraag
Tijdens de middeleeuwen zou men elkaar de hand schudden om elkaar te controleren op wapentuig. Als er flink gerammel klonk, was duidelijk dat de persoon voor je waarschijnlijk messen, dolken of bijlen bij zich had. Wat betekent het woord 'wapentuig'?
A
messen, dolken of bijlen
B
wapens / gereedschap
C
een tuig om wapens in op te bergen
D
schuddende handen
Slide 8 - Quizvraag
Tijdens de middeleeuwen zou men elkaar de hand schudden om elkaar te controleren op wapentuig. Als er flink gerammel klonk, was duidelijk dat de persoon voor je waarschijnlijk messen, dolken of bijlen bij zich had. Wat is een voorbeeld van 'wapentuig'?
A
messen, dolken of bijlen
B
wapens / gereedschap
C
een tuig om wapens in op te bergen
D
schuddende handen
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde? Zullen we volgende week samen naar school fietsen?
A
Zullen we
B
Zullen fietsen
C
Zullen
D
samen fietsen
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het wg? Mijn moeder zit vandaag mijn huiswerk te maken.
A
Mijn moeder zit
B
zit
C
zit maken
D
zit te maken
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het zelfstandig werkwoord? De fietsenmaker maakt mijn fiets.
A
fietsenmaker
B
maakt
C
mijn
D
fiets
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het zww? De fietsenmaker zou mijn fiets kunnen maken.
A
kunnen
B
zou
C
maken
D
kunnen maken
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het hww? De fietsenmaker zou mijn fiets kunnen maken.
A
zou kunnen
B
zou
C
kunnen
D
zou kunnen maken
Slide 14 - Quizvraag
Wat is het meervoud van schijf
A
schijfjes
B
schijfven
C
schijfen
D
schijven
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het meervoud van theorie
A
theorieën
B
theoriën
C
theorieen
D
theorien
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het meervoud van porie
A
porieen
B
porieën
C
porien
D
poriën
Slide 17 - Quizvraag
Vul aan: met vallen en ...
A
vliegen
B
duiken
C
opstaan
D
pijn doen
Slide 18 - Quizvraag
van top tot ...
A
teen
B
dal
C
flop
D
top
Slide 19 - Quizvraag
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
wie/wat + wg?
B
wie/wat + o?
C
wie/wat + wg + o?
D
wie/wat + pv + o
Slide 20 - Quizvraag
Deze trui vind ik mooi. Deze = ...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
Slide 21 - Quizvraag
Naar welke film kijken jullie? welke = ...
A
vragend voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
geen voornaamwoord
Slide 22 - Quizvraag
Hoe gaat het met je? Hoe = ...
A
vragend voornaamwoord
B
geen voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
Slide 23 - Quizvraag
Vul in: .. teur
A
ij
B
ou
C
ei
D
au
Slide 24 - Quizvraag
Wat is een sterk werkwoord?
A
slapen
B
werken
C
branden
D
fietsen
Slide 25 - Quizvraag
Vul het voltooid deelwoord in: Jan heeft zijn planten (verwaarlozen)
A
verwaarloost
B
geverwaarloosd
C
verwaarloosd
D
geverwaarloost
Slide 26 - Quizvraag
Slide 27 - Tekstslide
Link zet ik in de chat van MsTeams. Je maakt de oefentoets en levert hem in.