Laatste les 4V periode 4

Programa de hoy
  • un repaso con ejercicios para practicar la gramática

(toetsstof staat in Teams --> lesmateriaal --> periode 4)

Objetivos de hoy:
- Ik weet aan welke grammaticale onderdelen ik (het meeste) aandacht moet besteden
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Programa de hoy
  • un repaso con ejercicios para practicar la gramática

(toetsstof staat in Teams --> lesmateriaal --> periode 4)

Objetivos de hoy:
- Ik weet aan welke grammaticale onderdelen ik (het meeste) aandacht moet besteden

Slide 1 - Tekstslide

Vervang het lijdend en meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord.

Mañana enseño la nueva tienda de Zara a vosotros.

Slide 2 - Open vraag

Vervang het lijdend en meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord.

Juan da el libro a María.

Slide 3 - Open vraag

Vervang het lijdend en meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord.

Pedro compra un bolígrafo para nosotros.

Slide 4 - Open vraag

Beantwoord de vraag en vervang het lijdend voorwerp: ¿Has visto mi mochila?

- Sí, ... he visto.

Slide 5 - Open vraag

Vul in: Me gustan estos zapatos. Quiero comprar...

Slide 6 - Open vraag

Beantwoord de vraag en vervang het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp: ¿Quieres comprar unas manzanas para mí?

- Sí, ... ... quiero comprar. (alleen het LV en het MV invullen)

Slide 7 - Open vraag

Je kunt ook zeggen: quiero comprártelas

Slide 8 - Tekstslide

Herschrijf de volgende zin:
"Voy a dar los libros a Juan".

Slide 9 - Open vraag

Geef het rijtje van het werkwoord 'hacer' in de Indefinido

Slide 10 - Open vraag

Geef het rijtje van het werkwoord 'tener' in de Indefinido

Slide 11 - Open vraag

Geef het rijtje van het werkwoord 'cantar' in de Imperfecto

Slide 12 - Open vraag

Geef het rijtje van het werkwoord 'ir' in de Imperfecto

Slide 13 - Open vraag

Kies tussen indefinido en imperfecto.
"Cuando Ana ..... (pasear) por el parque, .... (escuchar) música.

Slide 14 - Open vraag

Kies tussen indefinido en imperfecto.
"Entonces de repente yo .... (ver) una ardilla enorme enfrente de mí."

Slide 15 - Open vraag

Kies tussen indefinido en imperfecto.
"Cuando ..... (ser) pequeños, a mis padres les .... (gustar) jugar al fútbol.

Slide 16 - Open vraag

Kies tussen indefinido en imperfecto.
"Antes yo .....(ser) rubia, pero ahora soy morena.

Slide 17 - Open vraag

Kies tussen indefinido en imperfecto.
"El año pasado no ............(ir, nosotros) de vacaciones.

Slide 18 - Open vraag

Elige la forma correcta del tiempo pasado
  1. Estaba / estuve en la Fiesta de la Tomatina en Buñol en 2003.
  2. La semana pasada mi madre me llamaba / llamó.
  3. El año pasado íbamos/fuimos a Grecia, pero normalmente íbamos/fuimos a España.
  4. La temporada pasada perdíamos/ perdimos del Athletic de Bilbao.
  5. Estaba/estuve viendo la tele, cuando mi madre entraba/entró.
  6. Conocía / conocí a mi primer novio en el colegio. Tuve/tenía 14 años.

Slide 19 - Tekstslide

Las respuestas
  1. Estuve en la Fiesta de la Tomatina en Buñol en 2003.
  2. La semana pasada mi madre me llamó.
  3. El año pasado fuimos a Grecia, pero normalmente íbamos a España.
  4. La temporada pasada  perdimos del Athletic de Bilbao.
  5. Estaba viendo la tele, cuando mi madre entró.
  6. Conocí a mi primer novio en el colegio. Tenía 14 años.

Slide 20 - Tekstslide

¿Indefinido o Imperfecto?
Un ladrón (1. caminar) … por un centro comercial buscando a una víctima, pero ya (2. ser) … muy tarde y no (3. haber) … nadie. De repente (4. ver) … a una señora muy vieja en la puerta de una tienda y (5. pensar) …: “¡ Ésta es mi oportunidad!”. Entonces (6. acercarse) … a ella, le (7. quitar = afpakken) … la cartera y (8. ponerse) … a correr. La vieja (9. gritar) … : “¡ Agarrad el ladrón!”. Unos estudiantes de un instituto, que (10. estar) … estudiando español, (11. ver) … al ladrón pasar, y lo (12. detener = aanhouden) … en la calle.

Slide 21 - Tekstslide

¿Indefinido o Imperfecto?
Un ladrón 1. caminaba por un centro comercial buscando a una víctima, pero ya 2. era muy tarde y no 3. había nadie. De repente 4. vi a una señora muy vieja en la puerta de una tienda y 5. pensaba: “¡ Ésta es mi oportunidad!”. Entonces 6. se acercó  a ella, le 7. quitó la cartera y 8. se puso a correr. La vieja 9. gritó : “¡ Agarrad el ladrón!”. Unos estudiantes de un instituto, que 10. estaban estudiando español, 11. vio al ladrón pasar, y lo 12. detuvo en la calle.

Slide 22 - Tekstslide

Meer oefening nodig met de verleden tijden?
  • Schrijf de rijtjes zonder te spieken uit in je schrift, corrigeer daarna je antwoorden. Alle dingen die je fout hebt gedaan maak je een ander kleurtje/markeer je
  • Ga naar  https://www.verbuga.eu/Esmi/ en selecteer aan de rechterzijde de tijden die je wil oefenen, en aan de linkerzijde de werkwoorden
  • https://deleahora.com/actividades/gramatica/indefinido-o-imperfecto-verbos-ir-ser-y-estar op deze website vind je veel oefeningen bij grammatica. 

Slide 23 - Tekstslide

¿Qué of cuál(es) (slide 1)
Noteer de antwoorden in je schrift
1. ¿ ____ es el mejor hotel de esta ciudad?
2. ¿En ____ restaurante quiere comer?
3. ¿ ____ es el camino más rápido?
4. ¿ ____ dice usted?
5. ¿ ____ son las opciones?
6. ¿ ____ prefiere hacer usted mañana?
7. ¿ ____ acabo de preguntarle?
8. ¿ ____ es su número de teléfono?
9. ¿ ____ película vio anoche?
10. ¿ ____ quiere decir esa frase?

Slide 24 - Tekstslide

¿Qué of cuál(es) (slide 2)
11. ¿Con ____ de ellos tengo que hablar?
12. ¿Sobre ____ tema quiere hablar?
13. ¿ ____ le dijo ella sobre eso?
14. ¿A ____ hora sale el autobús?
15. ¿ ____ quiere hacer esta tarde?
16. ¿A ____ hora piensa ir?
17. ¿ ____ hace por las tardes?
18. ¿ ____ son más baratos? ¿Los vaqueros verdes o grises?
19. ¿ ____ es la capital de Chile?
20. ¿ ____ son las ciudades más bonitas?

Slide 25 - Tekstslide

¿Qué of cuál(es) (slide 1)
Antwoorden, met uitleg
1. ¿Cúal es el mejor hotel de esta ciudad? (keuze tussen meerdere hotels, daarom cuál)
2. ¿En qué restaurante quiere comer? (keuze tussen 2 restaurants, maar cuál kan niet voor zn)
3. ¿ Cuál es el camino más rápido? (keuze tussen twee wegen)
4. ¿Qué dice usted?  (algemene vraag, daarom qué)
5. ¿Qué son las opciones? (algemene vraag)
6. ¿Qué prefiere hacer usted mañana? (algemene vraag)
7. ¿ Qué acabo de preguntarle?
8. ¿ Cuál es su número de teléfono? (keuze uit meerdere nummers, daarom cuál)
9. ¿ Qué película vio anoche? (keuze tussen films, maar cuál kan niet voor een zelfst nw staan)
10. ¿ Qué quiere decir esa frase? (algemene vraag)

Slide 26 - Tekstslide

¿Qué of cuál(es) (slide 2)
11. ¿Con cuáles de ellos tengo que hablar? (met welke van hen moet ik praten?)
12. ¿Sobre qué tema quiere hablar? 
13. ¿ Qué le dijo ella sobre eso? (algemene vraag, wat zei je tegen haar hierover?)
14. ¿A qué hora sale el autobús? (algemeen, hoe laat)
15. ¿ Qué quiere hacer esta tarde? (algemene vraag, geen opties gegeven)
16. ¿A qué hora piensa ir? (hoe laat wil ze/hij/u gaan?)
17. ¿Qué hace por las tardes? (algemene vraag)
18. ¿ Cuáles son más baratos? ¿Los vaqueros verdes o grises? (keuze tussen twee dingen categorie)
19. ¿ Cuál es la capital de Chile? (welke van de steden is de hoofdstad?)
20. ¿ Cuáles son las ciudades más bonitas?

Slide 27 - Tekstslide

Meer oefening nodig met qué/cuál(es)?


https://www.ailmadrid.com/es/quiz-ejercicio-diferencia-que-cual-espanol/

Slide 28 - Tekstslide

Perífrases verbales
Wat moet je kunnen?
  • De betekenis kennen van de vaste werkwoordsconstructies
  • De werkwoorden  kunnen vertalen in verschillende tijden
  • zinnen kunnen maken met de werkwoordsconstructies

Hier volgen wat oefeningen om te zien of je dit allemaal kan!


Slide 29 - Tekstslide

Wat betekent:
"Dejamos de hacer los deberes."
A
Wij beginnen met huiswerk maken
B
Wij stoppen met huiswerk maken
C
Wij stopten met huiswerk maken
D
Wij gaan door met huiswerk maken

Slide 30 - Quizvraag

Wat betekent:
"Sigues sin hacer nada."
A
Jij ging door zonder iets te doen
B
Zij gaat door zonder iets te doen
C
Jij gaat door zonder iets te doen
D
Zij ging door zonder iets te doen

Slide 31 - Quizvraag

Traduce la frase al holandés. Eindig met een punt.
"Esta tarde vamos a comprar algo."

Slide 32 - Open vraag

Traduce la frase al holandés. Eindig met een punt.
"Paco y Lucia siguen trabajando en Philips."

Slide 33 - Open vraag

Traduce la frase al holandés. Eindig met een punt.
"Ayer ellos empezaron a cocinar."

Slide 34 - Open vraag

Traduce la frase al holandés. Eindig met een punt.
"Este mes hemos vuelto a bailar"

Slide 35 - Open vraag

Traduce la frase al español. Eindig met een punt.
"Pietje begon (indef) met voetballen."

Slide 36 - Open vraag

Traduce la frase al español. Eindig met een punt.
"Ik ga door met zingen."

Slide 37 - Open vraag

Traduce la frase al español. Eindig met een punt.
"Jullie gaan door zonder water te drinken."

Slide 38 - Open vraag

Onbepaalde voornaamwoorden
Kijk nog even de grammatica-pagina's door waar je deze info kunt vinden: p. 52 + p. 116 TB + p. 51 WB. Lees niet alleen de info in de schema's maar ook de informatie de erbij wordt geschreven!

Je hebt onbepaalde voornaamwoorden die zelfstandig of bijvoeglijk gebruikt worden. De onbepaalde vnws die je bijvoeglijk gebruikt passen zich aan in geslacht en getal aan het zelfstandig naamwoord waar het naar verwijst (mannelijk/vrouwelijk en enkelvoud/meervoud)

Slide 39 - Tekstslide

Vul het juiste onbepaald voornaamwoord in:
"Desafortunadamente no tengo .... (geen) ordenador."

Slide 40 - Open vraag

Vul het juiste onbepaald voornaamwoord in:
"................ (alle) alumnos del Heerbeeck tienen pruebas."

Slide 41 - Open vraag

Vul het juiste onbepaald voornaamwoord in:
"................ (alle) alumnos del Heerbeeck tienen pruebas."

Slide 42 - Open vraag

Vul het juiste onbepaald voornaamwoord in:
"¿Buenos días, tiene naranjas? Sí, tengo ...... (enkele)."

Slide 43 - Open vraag

Vul het juiste onbepaald voornaamwoord in:
"La semana pasada en el festival no vi a ...... (niemand)."

Slide 44 - Open vraag

Nog meer tips....
  • Gebruik de grammatica-overzicht pagina’s in het boek en je aantekeningen bij het leren. Lees ook goed alle informatie die bij de tabellen van rijtjes staat geschreven (zoals bijvoorbeeld of er uitzonderingen zijn). Deze informatie wordt je ook geacht te kennen.
  • Kijk terug naar de oefeningen die je hebt gemaakt bij de bijbehorende grammatica-onderdelen. Wat ging er goed en wat nog niet? Wat kan je voor oefeningen verwachten?
  • Heb je moeite met een bepaald grammatica-onderdeel? Zoek op Internet eventueel naar meer uitleg en oefenvragen.
  • Gebruik de website Verbuga om de verschillende tijden de oefenen

Slide 45 - Tekstslide