H4.1 Zoutformules en namen

4.1 Zoutformules en namen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4.1 Zoutformules en namen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • uitleggen hoe een zout wordt gevormd uit een metaalatoom en een niet-metaalatoom
  • uitleggen hoe een ionbinding tot stand komt en hoe een ionrooster eruitziet;
  • de naam en formule geven van een aantal veelvoorkomende enkelvoudige en samengestelde ionen
  • de verhoudingsformule van een zout opstellen.

Slide 2 - Tekstslide

gemeenschappelijke kenmerken zouten
 
  1. formule  begint met positief metaal- (of ammonium) ion gevolgd door negatief  ion
  2. geleiden stroom in opgeloste of gesmolten toestand (elektronen kunnen dan vrijer bewegen)
  3. vast bij kamertemperatuur (hoog smeltpunt)
  4. hebben een kristalstructuur

Slide 3 - Tekstslide

Vorming van een zout

Slide 4 - Tekstslide

Zoutrooster
  • Een zoutrooster is oneindig
  • Er is geen begin of eind
  • Hierdoor is de chemische formule van een zout een verhoudingsformule
  • Deze geeft de verhouding aan tussen de positieve en negatieve ionen in het rooster.
  • De ionen worden bij elkaar gehouden door de ionbinding of zoutbinding.




Slide 5 - Tekstslide

Wat is een zout ?
Een zout is een chemische verbinding 
opgebouwd uit ionen:  Geladen deeltjes.

   

Een zout bestaat uit positieve metaalionen en negatieve niet-metaal ionen.
   

Slide 6 - Tekstslide

Zoutrooster
Het ene zout heeft een hoger smeltpunt dan het andere zout. Dit komt door:
De lading van de ionen (hoe groter de lading, hoe sterker de binding)
De diameter van de ionen (hoe kleiner de diameter, hoe sterker de binding). Waarom?

Slide 7 - Tekstslide

Naamgeving enkelvoudige ionen
Positieve ionen: Naam atoom + ion            (Tabel 4.3 boek)
Vb. Na+ => Natrium-ion

Negatieve ionen: Naam atoom + ide ion     (Tabel 4.4 boek)
Vb. Cl- => Chloride-ion
(zie ook PS. Groep 15, 16 en 17): 
Voor de meeste negatieve ionen geldt bij de naamgeving:
naam atoom + ide.
LET OP! Uitzondering: 
Oxide (O2-)
Sulfide (S2-)

Slide 8 - Tekstslide

Electrovalentie
De officiële term voor de “lading van een ion” is de electrovalentie

  Fe2+ heeft een electrovalentie van 2+
  U6+ heeft een electrovalentie van 6+
  Cl- heeft een electrovalentie van 1-

Slide 9 - Tekstslide

Samengestelde ionen (behalve waterstofcarbonaat, moet je deze allemaal uit je hoofd kennen)
Zie tabel 4.5 in je boek

Slide 10 - Tekstslide

Formules van zouten zijn altijd verhoudingsformules.
De totale lading is altijd nul!
Aan de formule kun je zien hoe vaak elk ion aanwezig is in het zout.

Slide 11 - Tekstslide

Zoutformule
De totale lading van een zout is neutraal



Opdracht: Maak de totale lading van de volgende zouten neutraal: Na+ S2-  en Ca2+ Br-

Slide 12 - Tekstslide

 opstellen verhoudingsformule van een zout
(volg altijd het 4 stappenplan!)
  1. noteer de naam vh zout                                                       1) natriumoxide
  2. symbolen ionen tussen haakjes                                       2)   (Na+)(O2-)
  3. totale lading gelijk maken                                                    3)   (Na+)2(O2-)  
  4. als je haakjes weg kunt werken doe dat:                       4)    Na2O(s)

    bij samengestelde ionen kun je vaak niet alle haakjes wegwerken !
    zoals bij lood(II)nitraat  =  Pb(NO3)2(s)

Slide 13 - Tekstslide

Samenvoegen deel 1
Maar wat nu bij
Fe2+ + 2 Cl- -> FeCl2 IJzerchloride
Fe3+ + 3 Cl- -> FeCl3 IJzerchloride
2+
3+
IJzer(II)chloride
2+
IJzer(III)chloride
3+

Slide 14 - Tekstslide

naamgeving zouten: 

  • van sommige metaalionen bestaan meerdere varianten
  • met een Romeins cijfer geef je de lading van het metaalion aan.  
  • ijzer(III)chloride =FeCl3                          en  ijzer(II)sulfaat = FeSO4

  • mangaan(IV)oxide=MnO2                           mangaan(II)chloride =MnCl2

  • kwik(II)sulfide=HgS      
    positief metaal- of ammonium(NH4-)ion, gevolgd door het negatieve ion

Slide 15 - Tekstslide

Samenvoegen deel 2
Als je het natrium-ion en het chloride-ion samenvoegt krijg je: Natriumchloride 
Verhouding is 1 : 1

Wat nu als de verhouding anders is? Bijv. Na3(PO4)




Natriumfosfaat

Dus géén di, tri etc. 
Het is een verhoudingsformule
Het zegt dus iets over de verhouding waarin de twee ionen voorkomen in het zout. 

Slide 16 - Tekstslide

Samengestelde ionen
Wanneer een zout bestaat uit samengestelde ionen waar er meer dan één van zijn, moet het samengestelde ion tussen haakjes worden opgeschreven:
Fe2+ en OH- wordt Fe(OH)2
Ca2+ en PO43- wordt Ca3(PO4)2
Bij één samengesteld ion, geen haakjes noteren:
Ca2+ en SO42- wordt CaSO4
Na+ en CO32- wordt Na2CO3


Slide 17 - Tekstslide

Geef de juiste 
verhoudingsformule ("zoutformule")
Cl-
O2-
OH-
SO42-
Ca2+
CaCl2
CaO
Ca(OH)2
CaSO4
K+
Fe2+
Fe3+

Slide 18 - Tekstslide

Geef de juiste 
verhoudingsformule ("zoutformule")
Cl-
O2-
OH-
SO42-
Ca2+
CaCl2
CaO
Ca(OH)2
CaSO4
K+
KCl
K2O
KOH
K2SO4
Fe2+
FeCl2
FeO
Fe(OH)2
FeSO4
Fe3+
FeCl3
Fe2O3
Fe(OH)3
Fe2(SO4)3

Slide 19 - Tekstslide


A
ijzertrichloride
B
ijzer(II)chloride
C
ijzerchloride
D
ijzer(III)chloride

Slide 20 - Quizvraag


A
tinfosfaat
B
tin(II)fosfaat
C
tin(III)fosfaat
D
tin(IV)fosfaat

Slide 21 - Quizvraag

Oefenen

Slide 22 - Tekstslide

Oefenen

Slide 23 - Tekstslide



Slide 24 - Open vraag

Huiswerk
Maak de volgende opdrachten:
Lees HS4.1 (blz. 104-108)
Maak de vragen 1 t/m 13 (blz. 109-110)
Kijk de opdrachten goed na, wanneer je ze gemaakt hebt.
Maak een notitie van de vragen die je niet snapte of waarvan je meer uitleg wil hebben.
Stel deze vragen de volgende les.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Slide 27 - Video