Taalverzorging H4 deel 1

Goedemorgen!

  • Ga op je eigen plek zitten.
  • Leg je iPad dicht op de hoek van je tafel. 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen!

  • Ga op je eigen plek zitten.
  • Leg je iPad dicht op de hoek van je tafel. 

Slide 1 - Tekstslide

Taalverzorging H4

  • Aan het einde van de les herken je de werkwoorden in een zin.
  • Aan het einde van de les heb je geoefend met werkwoorden in de tegenwoordige tijd en de verleden tijd. 

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoord
  • Werkwoorden zijn de belangrijkste woorden in een zin.          Ze vertellen je wat iemand of iets doet of wat er gebeurt.  
  - Fietsen
  - Lopen 

Slide 3 - Tekstslide

Is dit woord een werkwoord?

School
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quizvraag

Is dit woord een werkwoord?

Eten
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quizvraag

Is dit woord een werkwoord?

Lezen
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Zwakke en sterke werkwoorden
  • Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank. 
- Fietsen        fietsten 
  • Sterke werkwoorden veranderen van klank.
- Lopen       liepen   

Slide 7 - Tekstslide

Is dit een zwak of een sterk werkwoord?

Lezen
A
Zwak
B
Sterk

Slide 8 - Quizvraag

Is dit een zwak of een sterk werkwoord?

Schrijven
A
Sterk
B
Zwak

Slide 9 - Quizvraag

Is dit een zwak of een sterk werkwoord?

Spelen
A
Sterk
B
Zwak

Slide 10 - Quizvraag

Werkwoorden vervoegen
  • Werkwoorden veranderen van vorm. Ze passen zich aan, aan wie of wat het doet. 
- Ik: fiets 
- Hij: fietst
- Wij: fietsen 

Slide 11 - Tekstslide

Vervoeg het werkwoord.
Wij (hopen) dat morgen de zon schijnt.

Slide 12 - Open vraag

Vervoeg het werkwoord.
Hij (wassen) zijn handen.

Slide 13 - Open vraag

Vervoeg het werkwoord.
Ik (horen) iemand op de deur kloppen.

Slide 14 - Open vraag

Werkwoorden van tijd veranderen 
  • Werkwoorden kunnen ook van tijd veranderen. 
  • tegenwoordige tijd (tt) of verleden tijd (vt). 
 - tt: ik fiets 
- vt: ik fietste 

Slide 15 - Tekstslide

Staat deze zin in de tt of in de vt?
Mijn ouders brengen mij naar school.
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordige tijd

Slide 16 - Quizvraag

Staat deze zin in de tt of in de vt?
Sam wachtte op zijn bestelling.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 17 - Quizvraag

Aan de slag!

  • Opdracht: 3 + 4 + 5 (blz. 80 & 81) 
timer
15:00

Slide 18 - Tekstslide

Uitbeelden 
  • Wij gaan om de beurt een werkwoord uitbeelden, de rest van de klas moet raden. 
  • Docent begint.  

Slide 19 - Tekstslide

Taalverzorging H4

  • Aan het einde van de les herken je de werkwoorden in een zin.
  • Aan het einde van de les heb je geoefend met werkwoorden in de tegenwoordige tijd en de verleden tijd. 

Slide 20 - Tekstslide