Wat is het hele werkwoord?
Bij de volgende opdrachten lees je eerst de zin. Daarna schrijf je op welk heel werkwoord het is.
Voorbeelden:
Ik sta morgen vroeg op. (hele werkwoord = opstaan)
Ik geef veel geld uit. (hele werkwoord: uitgeven)
Let op: het voorzetsel (op, in, aan, uit, over...) staat bij het hele werkwoord altijd vooraan! Het hele werkwoord is altijd de tegenwoordige tijd.