Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Herhaling woordsoorten havo 2
Herhaling woordsoorten
3 havo
1 / 33
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
In deze les zitten
33 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Herhaling woordsoorten
3 havo
Slide 1 - Tekstslide
Deze les
1. Wat weet je nog?
2. Herhaling van de woordsoorten (havo 2)
3. Oefenen
Slide 2 - Tekstslide
ZNW
(zelfstandig naamwoord)
LW
(lidwoord)
BW
(bijwoord)
HWW
(hulpwerkwoord)
VZ
(voorzetsel)
P. VNMW
(persoonlijk voornaamwoord)
ZWW
(zelfstandig werkwoord)
B. VNMW.
(bezittelijk voornaamwoord)
BV. NMW
(bijvoeglijk naamwoord)
VR. VNMW.
(vragend voornaamwoord)
Waarom
heb
jij
je
nieuwe
fiets
niet
in
de
schuur
gezet?
Slide 3 - Sleepvraag
Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Lidwoord:
de, het, een
Zelfstandig naamwoord:
mensen, dieren, dingen, namen en begrippen
- Je kan er bijna altijd een lidwoord voor zetten.
- De meeste woorden hebben een enkelvoud en meervoud.
- Je kan er een verkleinwoordje van maken.
Slide 4 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord:
zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
- Dat is een
rode
auto.
- Dat is een
snelle, rode
auto.
- Mijn oma heet een
gouden
ketting.
Slide 5 - Tekstslide
Voorzetsel
Voorzetsels:
voorzetsels kunnen een tijd, plaats of reden aangeven.
Voorzetsels tijd
Tijdens, voor, na, sinds, over.
Voorzetsels plaats
Denk aan de kooi:
in, op, naast, onder, achter, tussen, met, boven enz.
Voorzetsels reden
Vanwege, wegens, door
Slide 6 - Tekstslide
Noteer vijf voorzetsels.
Slide 7 - Open vraag
Wat zijn de voorzetsels?
Hannah maakte het uit met Quint op het feest van school.
A
het, met, van
B
met, uit, op, van
C
met, op, van
D
met, van
Slide 8 - Quizvraag
Bijwoord
Bijwoord: geeft een , , of
Kan iets zeggen over een:
Bijvoeglijk naamwoord: Dat is een
erg
zieke mevrouw.
Bijwoord: Hij kan
heel
hard rennen.
Werkwoord: De scooter rijdt
hard
.
Hier, daar, er, ergens, nergens
plaats
absoluut, zeker, misschien
zekerheid
nu, soms, straks, gisteren, morgen, vanavond, daarna
tijd
nooit, niet, geen
ontkenning
Slide 9 - Tekstslide
Hij is een bijzonder aardige jongen
Wat is het bijwoord?
A
Hij
B
bijzonder
C
aardige
D
jongen
Slide 10 - Quizvraag
De warme, natte, januari maand.
Warme is een...
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel
Slide 11 - Quizvraag
De meester was heel erg boos op de kinderen.
Wat is/zijn de bijwoord(en)?
A
Meester
B
erg
C
heel
D
kinderen
Slide 12 - Quizvraag
Zelfstandig werkwoord (zww)
Belangrijkste
werkwoord in de zin
Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een
zww
.
Heb je meerdere werkwoorden?
--> Er kan altijd maar één
zww
in de zin staan
--> Dan is vaak
het laatste werkwoord van de zin
het
zww.
Let op!
Een zww kan alleen voorkomen in een werkwoordelijk gezegde
Slide 13 - Tekstslide
Hulpwerkwoord (hww)
Kan alleen in een zin staan met meer dan één werkwoord.
Je kan een hulpwerkwoord altijd uit de zin halen.
Kunnen meerdere
hww
in de zin staan.
Geeft nooit de handeling aan.
Slide 14 - Tekstslide
Voorbeelden
hww
en
zww
Wij
schrijven
netjes in ons schrift.
In de winkel
hebben
ze brood
gekocht
.
Ik
hoop
nog ver te
kunnen
fietsen
.
Slide 15 - Tekstslide
Koppelwerkwoord (kww)
Kan alleen voorkomen bij een naamwoordelijk gezegde
Grotendeels dezelfde eigenschappen als het
zww
:
Belangrijkste werkwoord in de zin
Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een
kww
.
Heb je meerdere werkwoorden?
--> Er kan altijd maar één
kww
in de zin staan.
--> Dan is vaak het laatste werkwoord van de zin het
kww
.
Slide 16 - Tekstslide
Koppelwerkwoord (kww)
Er zijn 9 koppelwerkwoorden:
zijn - worden - blijven
blijken - lijken - schijnen
heten - dunken - voorkomen
Slide 17 - Tekstslide
Ineke gaat naar de stad.
gaat is een...
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord
Slide 18 - Quizvraag
Ik ben gisteren 10 geworden.
geworden is een..
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord
Slide 19 - Quizvraag
Ze BLIJFT een apart geval.
A
Koppelwerkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Zelfstandig werkwoord
Slide 20 - Quizvraag
Wat is GEEN koppelwerkwoord?
A
Lijken
B
Lopen
C
Dunken
D
Schijnen
Slide 21 - Quizvraag
Voornaamwoorden
Slide 22 - Tekstslide
Voornaamwoorden
wederkerig voornaamwoord
elkaar
mekaar
Slide 23 - Tekstslide
Vragend voornaamwoord
(vr.vnw)
Met een vragend voornaamwoord vraag je naar een persoon of een ding, zoals wie of wat.
De vragende voornaamwoorden zijn: wie/wat/welk(e)/wat voor
Wie
heeft er van de taart gesnoept?
Ik heb geen idee
welke
taart je bedoelt.
Wat voor
een taart heb je gebakken?
Slide 24 - Tekstslide
Wat heb je gisteren gedaan?
Wat is een..
A
Vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord
Slide 25 - Quizvraag
Kan ik jouw pen even lenen?
Jouw is een...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord
Slide 26 - Quizvraag
Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
Wie is een...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord
Slide 27 - Quizvraag
Hij is zich van geen kwaad bewust.
Zich is een...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord
Slide 28 - Quizvraag
Je kent nu weer de onderstaande woordsoorten
zelfstandig naamwoord
lidwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig/hulp/koppelwerkwoord
bijwoord
vragend/persoonlijk/bezittelijk/wederkerend/wederkerig voornaamwoord
En dan komt er vandaag het tussenwerpsel bij!
Slide 29 - Tekstslide
Het tussenwerpsel
Staat los van de rest van de zin waar het in staat en kan ook als zelfstandige uitroep fungeren:
Ja
,
hallo
, dat is toch niet normaal?
Toe maar
, jij hebt een grote mond!
Ik ben niet doof,
hoor
!
Shit
, ik ben mijn sleutel vergeten!
Slide 30 - Tekstslide
Noteer de tussenwerpsels in de onderstaande strip
Slide 31 - Tekstslide
Noteer de tussenwerpsels in de onderstaande strip
Slide 32 - Open vraag
Huiswerk
Kleur de ijsbeer!
Maak opdrachten 15-19, H1.4
Slide 33 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Grammatica woordsoorten hoofdstuk 1 t/m 6 zoals op de toets wordt gevraagd
Juni 2023
- Les met
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
GR BL3 - voorzetselvoorwerp + kopperwerkwoord
Januari 2021
- Les met
37 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 2
13 Talent 1.8 Grammatica woordsoorten les 1
Februari 2023
- Les met
14 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
3H H15 Taalkundig ontleden
Februari 2024
- Les met
30 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
H3 H15 Taalkundig ontleden 2
December 2022
- Les met
30 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Eindles Gram. Woordsoorten
Maart 2023
- Les met
24 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
5.6 hww, zww, kww (2)
18 dagen geleden
- Les met
11 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
T2 woordsoorten opstart
Januari 2024
- Les met
46 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, havo, vwo
Leerjaar 2