HA11 -- ww-gezegde/onderwerp/lijdend voorwerp

DevelsteinCollege HA11
Deze LessonUp gaat over:

  • Herhaling ww-gezegde, onderwerp                                                 en het lijdend voorwerp. 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

DevelsteinCollege HA11
Deze LessonUp gaat over:

  • Herhaling ww-gezegde, onderwerp                                                 en het lijdend voorwerp. 

Slide 1 - Tekstslide

WW-gezegde
Hoe omschrijf je het 
werkwoordelijk gezegde?
Wat is het precies?

Slide 2 - Tekstslide

Het regent al de hele dag.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 3 - Open vraag

Is alles gelukt gisteren?
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 4 - Open vraag

Het is buiten erg afgekoeld door de regen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 5 - Open vraag

Onderwerp
Hoe omschrijf je het 
onderwerp?
Wat is het precies?

Slide 6 - Tekstslide

Het onderwerp (ow) :

- geeft aan wie of wat iets doet in de zin.
- is een mens, dier, ding, plant of eigennaam of het verwijst naar een mens, dier, ding, plant of eigennaam.
heeft ALTIJD hetzelfde getal als de persoonsvorm. Ze staan dus allebei in het enkelvoud OF allebei in het meervoud. 
- begint nooit met een voorzetsel.

Slide 7 - Tekstslide

Voorzetsels
aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, in, langs, met, na, naar, naast, om, onder, op, over, per, sinds, te, tegen, tot, tussen, uit, van, via, volgens, voor, zonder.

Slide 8 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp (ow) ?

1. Verander de persoonsvorm van getal. (van enkelvoud maak je dus meervoud of andersom)
Het woord dat mee moet veranderen, is het onderwerp

2. Stel de vraag wie of wat + persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
Na school gingen de leerlingen naar huis.

Slide 10 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Gelukkig ruimde Sjoerd zijn spullen meteen op.

Slide 11 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Welk deel van de stad werd door de orkaan verwoest?

Slide 12 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Tijdens het eten las mijn vader de krant voor.

Slide 13 - Open vraag

Lijdend voorwerp
Hoe omschrijf je het 
lijdend voorwerp?
Wat is het precies?

Slide 14 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
  • Lijdend voorwerp (LV) komt voor in zinnen waarin iets/iemand iets 'overkomt' dus als het ware 'lijdt'. 
  • Je vindt het LV door de volgende vraag te stellen:
Wat/wie + PV + OW + andere werkwoorden?
Het antwoord op die vraag is het LV.

  • Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp.
  • Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
Dominic geeft een mooi cadeau aan Frédériqé. 

De handeling is geven. Er wordt dus iets gegeven, namelijk een mooi cadeau. Dat mooie cadeau is dus het voorwerp (iets) dat de handeling ondergaat; dat pakje wordt weggegven.

PV = geeft
OW = Dominic (Wie geeft?)
WG = geeft (enige werkwoord)
LV = Wie/wat geeft Dominic? een mooi cadeau

Slide 15 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Tim | graaft | een kuil.


Wat graaft Tim? Tim graaft een kuil.


lijdend voorwerp = een kuil

voorbeeld 1
ow
wwgez

Slide 16 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Een speler | roept | de grensrechter.


Wie roept een speler? De speler roept de grensrechter.


lijdend voorwerp = de grensrechter

voorbeeld 2
ow
wwgez

Slide 17 - Tekstslide

De dag voor Koningsdag krijgen sommige mensen een lintje opgespeld.

Het lijdend voorwerp in de zin is...
A
voor Koningsdag
B
een lintje
C
sommige mensen
D
geen lijdend voorwerp

Slide 18 - Quizvraag

Zij gaat vandaag je zusje naar de oppas brengen.

Wat is het lijdend voorwerp in de zin?
A
Zij
B
je zusje
C
de oppas
D
geen lijdend voorwerp

Slide 19 - Quizvraag

Voor mijn boekverslag heb ik een interview bekeken.

Het lijdend voorwerp van de zin is...
A
ik
B
mijn boekverslag
C
een interview
D
geen lijdend voorwerp

Slide 20 - Quizvraag

Een man uit Polen kan voorwerpen verplaatsen met zijn gedachten.

Schrijf het lijdend voorwerp op.

Slide 21 - Open vraag

Kan ik:
het werkwoordelijk gezegde in een zin vinden?


110

Slide 22 - Poll

Kan ik:
het onderwerp in een zin vinden?


110

Slide 23 - Poll

Kan ik:
het lijdend voorwerp in een zin vinden?


110

Slide 24 - Poll

En nu...
Verder in het werkboekje: 2.7

Slide 25 - Tekstslide