Grammatica: pv, ow, wg en uitleg lv

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica Ha1
Herhaling zinsontleding
- Werkwoordelijk gezegde
- Onderwerp
Nieuw
- Lijdend voorwerp


Slide 2 - Tekstslide

Les en doelen
  • We gaan eerst oefenen met grammatica (pv, wwg en ow)
  • Daarna uitleg over het lijdend voorwerp.
Doel: Je kunt het lijdend voorwerp in een zin benoemen.

Slide 3 - Tekstslide

De persoonsvorm vinden: 3 manieren
Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.

1. Vraag makenHeeft Jan vorige week een film gekeken?

2. Getal veranderenWij hebben vorige week een film gekeken.

3. Tijd veranderen: Jan had vorige week een film gekeken


Slide 4 - Tekstslide

De clubleiding wil de vernielzuchtige supporters hun lidmaatschap ontnemen. Wat is het onderwerp?
A
De clubleiding
B
de vernielzuchtige supporters
C
hun lidmaatschap
D
zit er niet in

Slide 5 - Quizvraag

Zinsdelen
Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
ow  |   pv    | vorige week | een film | gekeken.

Het werkwoordelijk gezegde [wg] is ook een zinsdeel.

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde [wg]
 'in/uit/op' KAN ook ook bij het werkwoordelijk gezegde horen

  Ik | sta | elke dag | om 7 uur | op.
ow pv | elke dag  | om 7 uur | op.
             Ik wg elke dag | om 7 uurwg.         

1. bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin: sta + op (opstaan)
2. zegt wat het onderwerp DOET: (Ik) sta op                       


Slide 7 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde [wg]
Het werkwoordelijk gezegde [wg] is een zinsdeel dat:

1. bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin: heeft + gekeken
2. zegt wat het onderwerp DOET:  (Jan) heeft gekeken

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
ow  |   pv    | vorige week | een film | gekeken.
                   Jan
 wg   | vorige week | een film     wg    .                            


Slide 8 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde [wg]
 'in/uit/op' KAN ook ook bij het werkwoordelijk gezegde horen
Maar niet altijd!
        Ik | heb | op de tafel | geschreven.
     ow |  pv  | op de tafel  | geschreven
  Ik |  wg  op de tafel | wg.         

1. bestaat uit ALLE werkwoorden in de zin: heb + geschreven
    2. zegt wat het onderwerp DOET: (Ik) heb geschreven                      


Slide 9 - Tekstslide


Wat is het werkwoordelijk gezegde?

De kinderen gaan vanmiddag in het park spelen.
A
gaan
B
gaan + spelen
C
spelen
D
de kinderen

Slide 10 - Quizvraag

Volgende week donderdag haalt de taxichauffeur de reizigers om zes uur op. Wat is het onderwerp?
A
Volgende week donderdag
B
de taxichauffeur
C
de reizigers
D
om zes uur

Slide 11 - Quizvraag

Jullie
hebben
goed
opgelet.
ow
pv
wg
wg

Slide 12 - Sleepvraag


Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Doordat ze ziek is, valt ze veel kilo's af.
A
is
B
is + valt + af
C
is + valt
D
valt + af

Slide 13 - Quizvraag


Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Waarom heb je niet goed geluisterd?
A
heb + geluisterd
B
heb
C
heb je
D
geluisterd

Slide 14 - Quizvraag


Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Zat je te slapen tijdens de uitleg?
A
zat
B
zat + slapen
C
te + slapen
D
zat + te + slapen

Slide 15 - Quizvraag

Wat weet jij over een lijdend voorwerp?

Slide 16 - Woordweb

Lijdend voorwerp
  • Lijdend voorwerp (LV) komt voor in zinnen waarin iets/iemand iets 'overkomt' dus als het ware 'lijdt'. 
  • Je vint het LV door de volgende vraag te stellen:
Wat/wie + PV + OW + andere werkwoorden?
Het antwoord op die vraag is het LV.

  • Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp.
  • Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
Dominic geeft een mooi cadeau aan Frédériqé. 

De handeling is geven. Er wordt dus iets gegeven, namelijk een mooi cadeau. Dat mooie cadeau is dus het voorwerp (iets) dat de handeling ondergaat; dat pakje wordt weggegven.

PV = geeft
OW = Dominic (Wie geeft?)
WG = geeft (enige werkwoord)
LV = Wie/wat geeft Dominic? een mooi cadeau

Slide 17 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Tim | graaft | een kuil.


Wat graaft Tim? Tim graaft een kuil.


lijdend voorwerp = een kuil

voorbeeld 1
ow
wwgez

Slide 18 - Tekstslide

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Zij heeft haar fiets uit de schuur gepakt.

Slide 19 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Mats roept zijn vader.

Slide 20 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Bruno drinkt een glas water.

Slide 21 - Open vraag

GAAT HET GOED?

Lukt het je om het

lijdend voorwerp van de zin steeds te vinden?


Voor de zekerheid nog een voorbeeld.

Slide 22 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Martijn | hangt | zijn jas | aan de kapstok.


Wat hangt Martijn? Martijn hangt zijn jas.


lijdend voorwerp = zijn jas

voorbeeld 4
ow
wwgez

Slide 23 - Tekstslide