Examen 2019-1 flex

Voor we beginnen 
Lees de titel van de tekst: wat is daar nu erg aan?  
Lees de vragen: 
wat voor soort vragen zijn het? 
Waarover gaan de vragen? 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Voor we beginnen 
Lees de titel van de tekst: wat is daar nu erg aan?  
Lees de vragen: 
wat voor soort vragen zijn het? 
Waarover gaan de vragen? 

Slide 1 - Tekstslide

vraag 29
  • Een citaat uit alinea 1. 
  • We zoeken DE  MENING van Haring (wat is voor hem doorslaggevend). 
  • Lees  alinea 1 en beantwoord vraag 29 (volgende slide). 

Slide 2 - Tekstslide

antwoord vraag 29
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 3 - Quizvraag

Waarom is het D? 
  1. Kijk naar synoniemen in  het citaat (je hoeft dus helemaal niet in de tekst te zoeken, het antwoord staat vaak in het citaat zelf) 
  2. Gedrag, zoals geld betalen  =  Koopgedrag
  3.  Geen A: de stem van de meerderheid:  regel 11: "je zou kunnen zeggen" = geen mening van Haring 
  4. Geen B: zie regel 11: dat is niet de mening van Haring
  5. Geen C en E (= hetzelfde?) niet de mening van Haring 

Slide 4 - Tekstslide

vraag 30 
  1. Het logisch principe van Haring om zijn mening te onderbouwen. Er staat niet bij waar je moet zoeken in de tekst. In de vraag staat het principe dat ten grondslag ligt aan zijn keuze GEEN fairtrade koffie te drinken. Zoek die passage dus op: regel 25-35.
  2. Zoek in die passage naar een onderbouwing van een mening (geen Fairtrade koffie kopen) WANT: wat niet rendeert, verdient het niet overeind te blijven. 
  3. Andere onderbouwing: regel 19-23. Tegelijk gelooft... gevaar brengt (regelnummers)
  4. Citeer correct!

Slide 5 - Tekstslide

VRAAG 30: citeer het logisch principe van Haring

Slide 6 - Open vraag

Geef het antwoord op VRAAG 31

Slide 7 - Open vraag

Toelichting vraag 31 
  1.  In 1 zin samenvatten dat conclusie (koffie voldoet niet aan eisen van consument) niet voldoet. 
  2. Alinea 4 bestaat uit allerlei vragen over of Haring wel gelijk heeft. 
  3. Zie regel 40/41: vinden consumenten koffie echt zo'n waardeloos product = overhaaste generalisatie: mening van Haring geldt niet voor iedereen 
  4.  Er worden in alinea 4  allerlei andere redenen genoemd waarom de consument voor een B-merk kan kiezen. (zie regel 44/45): = ook antwoord  

Slide 8 - Tekstslide

Geef het antwoord op vraag 32

Slide 9 - Open vraag

Toelichting vraag 32 
  1. Zoek in de tekst wat er gezegd wordt over de supermarkten (alinea 5)
  2. Het gaat om gevolg (DAARDOOR ()zie zin 3) dat consumenten informatie missen (zie laatste zin van tekst)
  3. Begin bij al gegeven en stel de vraag: waardoor = zin 3?  Het antwoord is zin 2. 
  4. Dan: waarom zin 2? Het antwoord is zin 1. 

Slide 10 - Tekstslide

ANTWOORD VRAAG 33
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 11 - Quizvraag

Vraag 33 
  1. Hoe kan de tekst het beste worden getypeerd?
  2. Betoog of beschouwing? 
  3. Er is een mening van Haring (alinea 1-3) en de auteur is het daar niet mee eens (zie regel 35). Ze stelt allerlei vragen, dus lijkt het een beschouwing. Maar in die vragen zit een mening (supermarkten zijn slechte bezig)= dus betoog 
  4. C = beste antwoord (D mag ook) 

Slide 12 - Tekstslide

VRAAG 34
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 13 - Quizvraag

Toelichting vraag 34 
Kijk welke woorden in de vraag niet kritisch zijn/geen mening in zich hebben (voordelig fruit / in beeld brengen/ hun West Europese collega's)

Dan blijft D over!

Slide 14 - Tekstslide

VRAAG 35
A
A
B
B
C
C
D
D of E

Slide 15 - Quizvraag

Toelichting vraag 35 
  1. Alinea 1-3: mening van Haring (geen vragen) dus het moet wel C zijn, alle andere alternatieven geven iets aan wat Haring niet betoogt (probleem/ vraag /specificatie /argument)
  2. Alinea 4-7 gaat in tegen de mening van Haring (zie regel 35), dus A zou kunnen, maar Haring geeft geen argument maar een standpunt. 

Slide 16 - Tekstslide

ANTWOORD VRAAG 36

Slide 17 - Open vraag

Toelichting vraag 36 
  1. Twee oplossingen voor misstanden van Supermarkten. Waar worden ze van beschuldigd in de tekst?
  2. Formuleer in oplossingen! 
  3. ze zijn niet transparant naar de consument toe over hoe de prijs tot stand is gekomen (zie vraag 32), dus: supermarkten moeten  duidelijk communiceren over hoe de prijs tot stand komt (regel 85)
  4. En: boeren moeten eerlijker betaald worden (niet worden uitgeknepen) regel 59

Slide 18 - Tekstslide