In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Rekenen
Hoofdstuk 5
Slide 1 - Tekstslide
Waar hebben we het in hoofdstuk 5 allemaal over gehad?
Slide 2 - Open vraag
Wat zijn decimalen?
A
Getallen voor de komma
B
Getallen met een komma
C
Getallen achter de komma
D
Getallen zonder een komma
Slide 3 - Quizvraag
Vanaf welk cijfer rond je af naar boven?
A
4
B
5
C
5,5
D
6
Slide 4 - Quizvraag
5,67
6,1
6,2
2,34
2,35
5,68
2,344
6,18
2,348
5,677
6,09
2,339
5,671
6,11
5,675
Slide 5 - Sleepvraag
Soms kan het afronden niet volgens de standaardregels. Bijvoorbeeld bij de volgende situatie: In een lift kunnen 7 personen tegelijk omhoog of omlaag. Hoe vaak moet de lift omhoog om alle 30 personen om hoog te vervoeren?
Slide 6 - Open vraag
Oplossing: 30 : 7 = 4,2857....
Afgerond volgens de regels zou dit 4 x zijn. Maar dan heb je niet alle personen naar boven vervoerd. In zo'n geval rond je het aantal keren dus af naar boven. De lift gaat dus 5 x omhoog.
Slide 7 - Tekstslide
Procenten
Belangrijkste formules die in dit hoofdstuk gebruikt worden zijn:
1. deel van een geheel:
2. procent van een totaal:
(geheeldeel)x100
(100procent)xtotaal
Slide 8 - Tekstslide
4% van 80
A
32
B
0,32
C
3,2
D
320
Slide 9 - Quizvraag
6 van 30 is
A
20%
B
10%
C
0,2%
D
21%
Slide 10 - Quizvraag
opgave 54 blz 195
Slide 11 - Tekstslide
H5.5
Aan het einde van deze les:
Weet je wat een evenredig verband en omgekeerd evenredig verband is.
Weet je te bepalen of er sprake is van een verband en welk verband dat dan is.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Evenredig boven keer 6 dan onder ...
A
delen door 6
B
keer 6
Slide 15 - Quizvraag
Omgekeerd evenredig boven keer 2 dan onder ...
A
delen door 2
B
keer 2
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
Bij deze grafiek hoort een ... verband
A
evenredig
B
omgekeerd evenredig
Slide 18 - Quizvraag
In welke situaties gaat het om evenredigheid? (Opgave 76)
A
Het aantal uur dat je wandelt en de afgelegde weg
B
Het aantal flessen dat een vulmachine vult en de tijd
C
De dikte van een stap A4'tjes en het aantal A4'tjes
D
Het aantal uur dat je wandelt en je snelheid
Slide 19 - Quizvraag
In 30 jaar hebben 4000 arbeiders 1 piramide gebouwd. Hoeveel jaar zouden 8000 arbeiders daar over doen?
A
30 jaar
B
20 jaar
C
15 jaar
D
60 jaar
Slide 20 - Quizvraag
Als je vier keer zoveel arbeiders hebt, dan duurt het bouwen vier keer zo ....