klas 3d spelling h4

Welkom klas 3d
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom klas 3d

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- voorkennis
- spelling bespreken
- nieuwe theorie
- fictie
- aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn zwakke werkwoorden?
Zwakke werkwoorden veranderen niet in de verleden tijd. Zij zijn hier te zwak voor, zoals het werkwoord juichen.


Sterke werkwoorden veranderen wel in de verleden tijd. Zij zijn hier sterk genoeg voor, zoals het werkwoord lopen.


Slide 3 - Tekstslide

Sterk of zwak?
onthouden
A
zwak
B
sterk

Slide 4 - Quizvraag

Sterk of zwak?
scoren
A
zwak
B
sterk

Slide 5 - Quizvraag

Tegenwoordig deelwoord
Een tegenwoordig deelwoord is een vorm van een werkwoord die uitdrukt dat iets aan de gang is

Het meisje liep LACHEND weg
FLUITEND ging hij naar huis
(al) RIJDEND kwam oma naar ons toe

Slide 6 - Tekstslide

Voltooid deelwoord

Slide 7 - Woordweb

persoonsvorm verleden tijd / voltooid deelwoord voltooid deelwoord --> bijvoeglijk naamwoord 

Hij verbreedde de weg --> de verbrede weg
De lamp verlichtte de kamer --> de verlichte kamer
Ze redde het kind --> het geredde kind
De aardappelen zijn gebakken --> de gebakken aardappelen

Slide 8 - Tekstslide

rennen, zwemmen, koken (meisje/soep)
maak nu zelf een bn hiervan!

Slide 9 - Open vraag

Engelse werkwoorden

Slide 10 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
  • Downloaden
  • Relaxen
  • Liken
  • Appen
  • Stressen
  • Skaten

Slide 11 - Tekstslide

Welke werkwoordspellingsregels gebruik je bij Engelse werkwoorden?
A
De 'normale' Nederlandse
B
De Engelse

Slide 12 - Quizvraag

Engelse werkwoorden schrijf je net als:
A
Sterke werkwoorden
B
Zwakke werkwoorden

Slide 13 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 14 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd
Romy en Marie ... (racen)
A
raceten
B
racetten
C
raceden

Slide 15 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij ... (barbecueën)
A
barbecude
B
barbecuede
C
barbecuedde
D
barbecudde

Slide 16 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet
C
delete
D
deleted

Slide 17 - Quizvraag

Fictie vrijdag inleveren
Waar? Classroom

Kies een opdracht die haalbaar is voor jou!

Slide 18 - Tekstslide