werkwoordspelling herhalingsles 1

Herhaling werkwoordspelling
Maak de opgaven. Gaat het niet (zo) goed?
Lees dan de theorie na de betreffende opdrachten.
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling werkwoordspelling
Maak de opgaven. Gaat het niet (zo) goed?
Lees dan de theorie na de betreffende opdrachten.

Slide 1 - Tekstslide

De pvtt en pvvt
Let bij de vragen goed op of je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (pvtt) of in de verleden tijd (pvvt) moet invullen.

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd van sterke werkwoorden
De sterke werkwoorden houden zich dus niet aan regels, zoals de zwakke. Je moet dus leren/weten wat de verleden tijd en het voltooid deelwoord is. Het voordeel is wel dat je ze schrijft, zoals je ze hoort (zo kort en eenvoudig mogelijk) en dat je door het woord langer te maken, weet of je een -d of -t aan het eind moet schrijven!
Persoonsvorm?
pvtt:
- stam
- stam+t
- hele ww
pvvt:
- stam+
de/te
-stam +
den/ten

't ex-kofschip
volt.dw
-langer maken
-d/t

't ex-
kofschip
onv. dw

- hele ww. + d
inf.

- hele
ww.
geb.
wijs

- stam
JA
NEE
bijvoeglijk naamw.
zo kort mogelijk

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn de pv's in deze zin:

Ik vind het jammer dat je hebt besloten dat wij de gebakken taart zelf moeten opeten.
A
vind, hebt, besloten, moeten, opeten
B
vind, hebt, besloten, gebakken, moeten, opeten
C
vind, hebt, moeten
D
niet antwoord A, B of C

Slide 4 - Quizvraag

pvtt
Morgen ..(vluchten) wij naar Spanje.
A
vluchte
B
vluchtte
C
vluchten
D
vluchtten

Slide 5 - Quizvraag

pvtt
Ik ...(worden) morgen 14.
A
word
B
wordt

Slide 6 - Quizvraag

PVTT
...(Aanvaarden) je deze baan?
A
Aanvaard
B
Aanvaardt

Slide 7 - Quizvraag

pvtt
De speeltuincommissie ... (beraden) zich op een nieuw klimtoestel.
A
beraad
B
beraadt

Slide 8 - Quizvraag

pvvt
De aanvaller ... (passen) de bal naar zijn teamgenoot.
A
paste
B
passte
C
pastte
D
passtte

Slide 9 - Quizvraag


pvvt
Mijn ouders ... (zuchten) toen ze het hoorden.
A
zuchte
B
zuchtte
C
zuchten
D
zuchtten

Slide 10 - Quizvraag

pvvt
Gisteren ... (bereiden) mijn broer een heerlijke maaltijd.
A
bereide
B
bereidde
C
bereiden
D
bereidden

Slide 11 - Quizvraag

Hoe heb je vorige opgaven gemaakt?
A
Ik heb geen fouten gemaakt.
B
De pvtt gaat nog niet foutloos.
C
Ik maak nog fouten met de pvvt.
D
Ik maak fouten bij de pvtt en pvvt.

Slide 12 - Quizvraag

De pvtt en pvvt- regelmatige werkwoorden
Bij de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt) zijn er 3 regels:
  • ik-vorm (bij de ik-persoon, of als 'jij' achter de pv staat)
  • ik-vorm + t bij een ander
  • hele werkwoord (meervoud)
Bij de persoonsvorm verleden tijd (pvvt) heb je 2 regels:
  • ik-vorm + de/te (enkelvoud)
  • ik-vorm + den/ten (meervoud)
Om te bepalen of je een d of t gebruikt, kun je 't ex-kofschip gebruiken.


Slide 13 - Tekstslide

't ex-kofschip
Hoe zat het ook alweer? Alleen de medeklinkers tellen mee van dit ezelsbruggetje: 'T (e)X-K(o)FSCH(i)P
Om te bepalen of je een d of t moet schrijven (bij pvvt en vd) kijk je naar de laatste letter van het hele werkwoord min -en.
Dus: koken > min -en= kok. Dezit in het 't ex-kofschip, dus je schrijft kookTE.
leven> min -en= lev. De V zit niet in het 't ex-kofschip, dus je schrijft leefDE.

Slide 14 - Tekstslide

vd/bn

Slide 15 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd van sterke werkwoorden
De sterke werkwoorden houden zich dus niet aan regels, zoals de zwakke. Je moet dus leren/weten wat de verleden tijd en het voltooid deelwoord is. Het voordeel is wel dat je ze schrijft, zoals je ze hoort (zo kort en eenvoudig mogelijk) en dat je door het woord langer te maken, weet of je een -d of -t aan het eind moet schrijven!
Persoonsvorm?
pvtt:
- stam
- stam+t
- hele ww
pvvt:
- stam+
de/te
-stam +
den/ten

't ex-kofschip
volt.dw
-langer maken
-d/t

't ex-
kofschip
onv. dw

- hele ww. + d
inf.

- hele
ww.
geb.
wijs

- stam
JA
NEE
bijvoeglijk naamw.
zo kort mogelijk

Slide 16 - Tekstslide

Ik vind het jammer dat je hebt besloten dat wij de gebakken taart zelf moeten opeten.

'besloten' is hier:
A
vd
B
od
C
bn

Slide 17 - Quizvraag

Ik vind het jammer dat je hebt besloten dat wij de gebakken taart zelf moeten opeten.

'gebakken' is hier:
A
vd
B
od
C
bn

Slide 18 - Quizvraag

Ik vind het jammer dat je hebt besloten dat wij de gebakken taart zelf moeten opeten.

'gebakken' is hier:
A
vd
B
od
C
bn

Slide 19 - Quizvraag


De trainer heeft mijn rondetijd ... (timen).
A
getimt
B
getimd
C
getimet
D
getimed

Slide 20 - Quizvraag


Zij heeft mijn laatste opmerkingen ... (deleten).
A
gedelet
B
gedelete
C
gedeletet
D
gedeleet

Slide 21 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord 
Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op een -d of een -t.'
Je herkent een voltooid deelwoord doordat er een hulpwerkwoord (worden, hebben, zijn) in de zin staat. Een voltooid deelwoord begint vaak met ge-, maar kan ook beginnen met o.a. be-, ver-, ont, -er. (Gespeeld, beantwoord, veranderd enz.)
Door langer te maken hoor je of je een d of t moet schrijven en anders kun je nog 't ex-kofschip gebruiken.

Slide 22 - Tekstslide

't ex-kofschip
Hoe zat het ook alweer? Alleen de medeklinkers tellen mee van dit ezelsbruggetje: 'T (e)X-K(o)FSCH(i)P
Om te bepalen of je een d of t moet schrijven (bij pvvt en vd) kijk je naar de laatste letter van het hele werkwoord min -en.
Dus: koken > min -en= kok. Dezit in het 't ex-kofschip, dus je schrijft gekookT.
leven> min -en= lev. De V zit niet in het 't ex-kofschip, dus je schrijft geleefD.

Slide 23 - Tekstslide


Ik vind deze ... (vergroten) foto het mooist.
A
vergrote
B
vergrootte

Slide 24 - Quizvraag


Wij reden gisteren voor het eerst op de ... (verbreden) wegen.
A
verbreedde
B
verbrede
C
verbreedden
D
verbreden

Slide 25 - Quizvraag

Hoe heb je de opgaven met het voltooid deelwoord en bijvoeglijk naamwoord gemaakt?
A
Ik heb geen fouten gemaakt.
B
Het voltooid deelwoord gaat nog niet altijd goed.
C
Ik maak nog fouten met het bijvoeglijk naamwoord.
D
Ik maak met het vd en bn nog fouten.

Slide 26 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Het voltooid deelwoord kan een bijvoeglijk naamwoord zijn. 
Als het voltooid deelwoord op -d of -t eindigt krijgt het dan soms een 
extra -e. Je schrijft het zo kort mogelijk!
De brief is beantwoord.> De beantwoorde brief.

De vorm van een voltooid deelwoord dat op -en eindigt (een sterk werkwoord) verandert niet als het een bijvoeglijk naamwoord wordt.
Het brood is gebakken.> Het gebakken brood.

Slide 27 - Tekstslide

od/bn

Slide 28 - Tekstslide

Huilend rende het gevallen meisje naar haar moeder.

'Huilend' is hier:
A
vd
B
od
C
bn
D
inf

Slide 29 - Quizvraag


De lachende leerling kwam niet meer bij.

'lachende' is hier:
A
vd
B
od
C
bn
D
inf

Slide 30 - Quizvraag


Een glimlach ... (faken) keek zij in de camera.

A
gefaket
B
fakend
C
gefaked
D
fakent

Slide 31 - Quizvraag

Het onvoltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord schrijf je altijd als hele werkwoord + d:
lachend, fietsend, spelend, highfivend, speechend.

Het onvoltooid deelwoord kan een bijvoeglijk naamwoord zijn. Het krijgt dan soms een extra -e.
Een huilend meisje. De huilende jongen.

Slide 32 - Tekstslide

Heb je nog vragen over het onvoltooid deelwoord of het bijvoeglijk naamwoord?
A
Nee
B
Nee, niet meer na de uitleg op de vorige slide.
C
Ja. Ik vraag het mijn docent.
D
Ja, maar ik zoek het zelf op.

Slide 33 - Quizvraag

inf/gw

Slide 34 - Tekstslide

Ik vind het jammer dat je hebt besloten dat wij de gebakken taart zelf moeten opeten.

'opeten' is hier:
A
vd
B
od
C
bn
D
inf

Slide 35 - Quizvraag

Houd nu toch eens op met lachen!

'houd' is hier een:
A
pvtt
B
gw

Slide 36 - Quizvraag


...(flossen) elke dag!

A
flos
B
floss
C
flost

Slide 37 - Quizvraag


...(snoozen) niet zo lang!

A
snooz
B
snoos
C
snooze
D
snoose

Slide 38 - Quizvraag

De infinitief
De infinitief is het hele werkwoord, maar dat moet je niet verwarren met de meervoudsvorm van de persoonsvorm tegenwoordige tijd. 
Hoe kom je daarachter? De werkwoorden die van tijd veranderen zijn persoonsvormen, de andere niet.
Wij willen morgen gaan wandelen.> Wij wilden morgen gaan wandelen. 
'Gaan' en 'wandelen' veranderen niet. Dit zijn dus infinitieven.
Jullie zullen straks blijven.>Jullie zouden straks blijven.
'blijven' verandert niet. Dit is dus een infinitief.

Slide 39 - Tekstslide

De gebiedende wijs
De gebiedende wijs spel je altijd als de ik-vorm. Er staat bij de gebiedende wijs geen onderwerp! 

Ga nu naar huis! (Degene die naar huis moet gaan staat er niet bij, zoals bij de pv: Jij gaat nu naar huis).

Slide 40 - Tekstslide

Heb je nog vragen over de gebiedende wijs of de infinitief?
A
Nee
B
Nee, niet meer na de uitleg op de vorige slides.
C
Ja. Ik vraag het mijn docent.
D
Ja, maar ik zoek het zelf op.

Slide 41 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes.

Luid schreeuwend (vluchten) de geschrokken bewoner eergisteren uit het ingestorte pand.

Slide 42 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes.

(aanvaarden) jij ook de nadelen van de geboden oplossing?

Slide 43 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes.

Zingend kwam het (opluchten) meisje de klas binnen.

Slide 44 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes.

Wanneer (worden) je tweedehands omafiets gerepareerd?

Slide 45 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes.

Hopelijk (gebeuren) er niets vervelends bij de volgende wedstrijd.

Slide 46 - Open vraag

Benoem de vorm van het grootgedrukte werkwoord.
Kies uit: pvtt - pvvt - inf - gw - vd - od - bn

Vijf mensen DRUKKEN op hun belletje.

Slide 47 - Open vraag

Benoem de vorm van het grootgedrukte werkwoord.
Kies uit: pvtt - pvvt - inf - gw - vd - od - bn

Vrolijk FLUITEND fietst Katja naar huis.

Slide 48 - Open vraag

extra oefenen?
Ga naar Cambiumned en maak daar de oefeningen over werkwoordspelling!

Slide 49 - Tekstslide