Herhalen h1

Herhalen h1
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhalen h1

Slide 1 - Tekstslide

Lezen

Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp?
Kijk naar
- de titel
- de afbeeldingen
- de tussenkopjes
- woorden die vet, schuin, GROOT of gekleurd zijn.
Lees de eerste alinea
'Waar gaat de tekst over?'
Oriënterend lezen

Slide 3 - Tekstslide

De indeling van een tekst
Inleiding --> onderwerp noemen
- Aanleiding voor het schrijven van de tekst
- Anekdote vertellen
- Vraag stellen
- Standpunt (mening) geven
- Samenvatting
- Vertellen over de opbouw van de tekst

Slide 4 - Tekstslide

De indeling van een tekst
Middenstuk (kern)

- Verschillende zaken behandeld die met het onderwerp te maken hebben. 
-Deelonderwerpen

Slide 5 - Tekstslide

De indeling van een tekst
Slot
- hoofdgedachte van de tekst
- advies gegeven
- conclusie
- korte samenvatting
- toekomstverwachting
- vraag uit de inleiding

Slide 6 - Tekstslide

Woordenschat

Slide 7 - Tekstslide

Trainen
Quizlet (link staat in de studiewijzer)

Slide 8 - Tekstslide

Taalbeschouwing
Hoofdletters en leestekens

Slide 9 - Tekstslide

Hoofdletters
• Aan het begin van een zin

Let op: 's Avonds kijk ik graag een serie.
• bij namen
Anke van Dijk, Henks boek, Rotterdam, Hema, Nike, Hemelvaart
• bij woorden die gemaakt zijn van aardrijkskundige namen
Noord-Brabantse, Afrikaanse


Let op: je gebruikt geen hoofdletter bij namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken.

Slide 10 - Tekstslide

Leestekens
Zorgen ervoor dat je een tekst makkelijk kunt lezen.

Aan het eind van de zin:
-punt                              
- vraagteken               
- uitroepteken            

Slide 11 - Tekstslide

- komma         
• tussen twee persoonsvormen.
Als je de grens over gaat, moet je een paspoort meenemen.
• voor voegwoorden
zoals: omdat, terwijl, maar, nadat, want.
Aukje wordt met de auto gebracht, omdat haar band lek is.
• tussen delen van een opsomming.
Ik eet met vork, mes en lepel.




Slide 12 - Tekstslide

- dubbele punt
- aanhalingstekens

Citeren --> letterlijk opschrijven wat iemand zegt.

Mevrouw Kalenkamp zegt: 'Doe je telefoon in je tas!'


Slide 13 - Tekstslide

Taalbeschouwing
Werkwoordspelling

Slide 14 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Ik loop
Hij loopt
Wij lopen
Ik antwoord
Hij antwoordt
Wij antwoorden

Slide 15 - Tekstslide

Verleden tijd
Sterke en zwakke werkwoorden​

Sterk​ ?         
Veranderen van klank​

Lopen – liepen
zwemmen – zwommen​



Slide 16 - Tekstslide

​Zwak?
​ Zit de laatste letter van de stam in ‘T eX FoKSCHaaP?


- Schrijf dan –te(n)​
- Niet? Schrijf dan –de(n)

Slide 17 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
- Geen persoonsvorm​
- Je schrijft wat je hoort: -t, -d of –en​
- Je kunt ‘T eX FoKSCHaaP gebruiken als je twijfelt​

Ik heb mijn boterham opgegeten.​
Eten, aten                 sterk werkwoord​
Ik ben naar school gefietst. ​
Fietsen               zwak werkwoord​
Wij hebben naar de docent geluisterd.​
Luisteren                 zwak werkwoord​

Slide 18 - Tekstslide

Taalverzorging
Lastige werkwoorden

Slide 19 - Tekstslide

Kennen en kunnen
- Kennen: iets weten of geleerd hebben.
Vb: Ik ken de spelregels van voetbal.


- Kunnen: in staat zijn om iets te doen.
Vb: Ik kan heel goed dansen.

Slide 20 - Tekstslide

Liggen en leggen
- Liggen: zich bevinden, rusten.
Vb: Liz ligt in haar bed.


- Leggen: iets doen.
Vb: Jesse legt zijn boek op tafel.

Slide 21 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Oefentoets van h1

Klaar?
- Trainen

Voldoende getraind?
- Lees de LessonUp van h2 vast door

Slide 22 - Tekstslide