6.2 Het gaat om de winst!

• Economie
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 3

Vraag

Peter koopt een jas in voor €200,-. Hij wilt met zijn opbrengst  €40,- aan overige kosten betalen en €60 overhouden.

Met welk bedrag moet Peter zijn inkoopprijs verhogen?

Leerdoelen

In deze les leer je:

• Wat de brutowinstopslag is en hoe je daarmee de verkoopprijs kunt berekenen.
• Hoe je de consumentenprijs berekent.
• Hoe je het btw-bedrag in de consumentenprijs berekent.

Programma

• Introductie, spullen op tafel, absenten (5 min)
• Uitleg en aantekeningen  (15 min)
• Zelfstandig opdrachten maken + nakijken (20min)
• Lingo (10 min)

Wat betekend het volgende:

• Wat is winst.
• Wat is een verkoopprijs?
• Wat is een consumentenprijs? Wie betaald deze?
• Wat is BTW en waarom bestaat dit?

Brutowinstopslag en verkoopprijs

• Iemand koopt iets in voor de inkoopprijs en doet daar een bedrag bij. Zo komt iemand tot een verkoopprijs.

• Een bedrag dat er bij komt heet een opslag. Als we het over prijzen hebben noemen we het de brutowinstopslag.

• Met de brutowinstopslag betaalt de winkelier:

1.  bedrijfskosten en 
2. zijn eigen winst.

 

Voorbeeld

€0,10

€...?

€0,40

€0,15 p.s.

€...? p.s.

Voorbeeld

€0,10

€0,50?

€0,40

€0,15 p.s.

€0,25? p.s.

Wat zijn kunnen voorbeelden zijn van bedrijfskosten?

• personeel
• huur
• abonnementen
• afschrijvingskosten van een bedrijfsauto (§6.1)

Brutowinstopslag of brutowinstmarge?

Soms wordt de opslag uitgerekend als percentage van de inkoopprijs! Dan => brutowinstmarge!

€0,10

80% = €...?

€...?

Btw en consumentenprijs

• De winkelier heeft nu de verkoopprijs berekend.

• Maar...
• de consument moet daarbij ook nog  btw betalen.

• btw = 9% of 21% van de verkoopprijs

Consumentenprijs

€0,50

21% van 0,50 =€...?

€...?

Consumentenprijs

€0,50

(0,50: 100 x 21) 

€0,11

€0,61

Een snelle manier = in één keer 121% uitrekenen

100%

121%

%	100	1	121
€	0,50

100% =  €0,50 

21%

+

=

Een snelle manier = in één keer 121% uitrekenen

100%

121%

%	100	1	121
€	0,50	0,005	0,61

100% =  €0,50 

21%

+

=

0,50 : 100 x 121 = 0,61

De btw uitrekenen vanuit de consumentenprijs

Verkoopprijs = 100%

btw = 21%

Consumentenprijs = 121%

Consumentenprijs = €250

%	121	1	21
€	250

De btw uitrekenen vanuit de consumentenprijs

Verkoopprijs = 100%

btw = 21%

Consumentenprijs = 121%

Consumentenprijs = €250

%	121	1	21
€	250	2,06...	43,39

250 : 121 x 21 = 43,39

Opdracht

Wat: Maak opdracht 5 t/m 15 blz. 182 Rekenparagraaf H6

Hoe: In je schrift. Gebruik je aantekeningen. Schrijf altijd je berekening op!

Tijd: 15 min (stiltemoment, na 10 min fluisteren toegestaan) 

Klaar? even iets voor jezelf doen

Resultaat: Antwoorden komen op het scherm. Kijk na zoals de docent dat zou doen.

Vraag

Peter heeft voor 1000 euro aan tulpen verkocht. Voor de inkoop van de tulpen was Peter 300 euro kwijt. Anders kosten die hij had waren bij elkaar 200 euro. 

Wat was de winst in euro's van Peter?

Leerdoelen

In deze les leer je:

Je kent het verschil tussen afzet en omzet en kunt de omzet berekenen.

Je kent het verschil tussen brutowinst en nettowinst en kunt deze beide berekenen.

Samen oefenen

Piet heeft afgelopen week 20 jassen verkocht. De verkoopprijs van een jas is €250.

1. Wat is de afzet van Piet van afgelopen week?  20 jassen 
2. Hoeveel bedraagt de omzet van Piet afgelopen week? 20 x €250 = €5.000,-

Samen oefenen

Piet heeft afgelopen week 20 jassen verkocht. De verkoopprijs van een jas is €250.

1. Wat is de afzet van Piet van afgelopen week? 
2. Hoeveel bedraagt de omzet van Piet afgelopen week?

Samen oefenen

Piet heeft afgelopen week 20 jassen verkocht. De verkoopprijs van een jas is €250.

Hij heeft de jassen ingekocht voor €130

1. Bereken de inkoopkosten van Piet
2. Bereken de brutowinst van Piet

Samen oefenen

Piet heeft afgelopen week 20 jassen verkocht. De verkoopprijs van een jas is €250.

Hij heeft de jassen ingekocht voor €130

1. Bereken de inkoopkosten van Piet  20 x 130 = €2.600,-
2. Bereken de brutowinst van Piet 

€5.000 - €2.600 = €2.400,-

Samen oefenen

Brutowinst van Piet = €2.400

Verder heeft hij aan kosten per week :

• Huur €350
• Afschrijvingskosten €400
• Gas/licht/water €80
• Personeelskosten €1200

1. Bereken de totale bedrijfskosten van Piet.
2. Bereken het nettoresultaat van Piet
3. Waarom noemen we de nettowinst voortaan nettoresultaat?

Samen oefenen

Brutowinst van Piet = €2.400

Verder heeft hij aan kosten per week :

• Huur €350
• Afschrijvingskosten €400
• Gas/licht/water €80
• Personeelskosten €1200

1. Bereken de totale bedrijfskosten van Piet.  350 + 400 + 80 + 1200 = €2.030,-
2. Bereken het nettoresultaat van Piet €2.400 - €2.030 = €370
3. Waarom noemen we de nettowinst voortaan nettoresultaat? Omdat het resultaat ook een verlies kan zijn!

Opdracht

Wat: Maak rekenparagraaf 16 t/m 22  blz. 183

Hoe: In je schrift. Gebruik je aantekeningen. Schrijf altijd je berekening op!

Tijd: 15 min (stiltemoment, na 10 min fluisteren toegestaan) 

Klaar? begin alvast met  opdracht 5 t/m 15

Resultaat: Antwoorden komen op het scherm. Kijk na zoals de docent dat zou doen.