Beeldspraak: figuurlijk taalgebruik.
Soorten beeldspraak: Vergelijking, metafoor en personificatie
- Vergelijking: Je zet twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het object en het beeld.
Object: Een beeld uit de werkelijkheid.
Beeld: Het beeld is waar het object op lijkt.
Voorbeelden: Hij(object) is als een vogel zo vrij(beeld), zijn hoofd(object) lijkt wel een varkenskop(beeld), wat een boom(beeld) van een vent(object) is hij.