Schoolkrant maken les 3

Pak rustig je leesboek en begin met lezen.
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Pak rustig je leesboek en begin met lezen.

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
1. Lezen + reageren op Instagram winactie
2. Kahoot vorige les spelling tegenwoordige tijd
3. Uitleg werkwoordspelling verleden tijd en oefenen
4. Werken aan de schoolkrant in je groep: stappenplan en starten met het schrijven van teksten.
5. Afsluiting 


Leerdoel
1. Je kunt de persoonsvorm in de verleden tijd correct spellen.
2. Je kent het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden.

Slide 2 - Tekstslide

Noteer van deze tekst de juiste werkwoorden in je schrift in de verleden tijd.
1. Zaterdagavond .........(winnen) Real Madrid de Champions League van Liverpool.

2. De wedstrijd .....(starten) later, omdat mensen niet naar binnen ......(kunnen).

3. Vinícius Júnior ..... (scoren) het winnende doelpunt.

4. De vele supporters ..... (juichen) toen de scheidsrechter .....(affluiten).


Slide 3 - Tekstslide

Welke werkwoorden zijn sterk / zwak? Maak twee rijtjes.
  1. winnen
  2. starten
  3. kunnen
  4. scoren
  5. juichen
  6. affluiten

Slide 4 - Tekstslide

Welke werkwoorden zijn sterk / zwak? Maak twee rijtjes.
  • winnen =  wonnen / sterk
  • kunnen = konden / sterk
  • affluiten = affloten / sterk
  • starten = startten / zwak
  • scoren = scoorden /  zwak
  • juichen = juichten / zwak 

Slide 5 - Tekstslide

Welke werkwoorden zijn sterk / zwak?
1. Zaterdagavond won Real Madrid de Champions League van Liverpool.

2. De wedstrijd startte later, omdat mensen niet naar binnen konden.

3. Vinícius Júnior scoorde het winnende doelpunt.

4. De vele supporters juichten toen de scheidsrechter affloot.


Slide 6 - Tekstslide

STERK                                                                ZWAK
  1. Na de ik-vorm krijg je te(n) of de(n)
  2. Hij spelde dat woord fout.
  3. Ik wachtte op haar na de les.
  4. t sexy fokschaap kun je gebruiken!! ja = te(n), nee = de(n)
  5. Kijk wat de laatste letter van de stam is.
  6. Verven: stam is verv, dus zij verfde
  1. Verandert van klank!
  2. Zwemmen = zwommen
  3. Vragen = vroegen
  4. Zo kort mogelijk! Geen dubbele t of d.

Slide 7 - Tekstslide

Maak de opdracht in je schrift
timer
3:30
  •  1 vroeg, vloog 
  • 2 knikte 
  • 3 gaf 
  • 4 had 
  • 5 had 
  • 6 ging 
  • 7 kreeg, verdween 
  • 8 kreeg 
  • 9 begon 
  • 10 liep

Slide 8 - Tekstslide

Aan de slag
1. Bladzijde 4/5 plan van aanpak invullen en inleveren. Aan het eind van de les lever je dit bij mij in. 

2. Maak een start achter de laptop met je groep.


Slide 9 - Tekstslide

Volgende les
1. Lezen

2. Uitleg werkwoordspelling verleden tijd en oefenen.

3. Tijd voor jullie schoolkrant.

Slide 10 - Tekstslide

Verschil tussen ik-vorm en stam van het werkwoord
  • De stam van het werkwoord is het hele werkwoord -en.
  • Bijvoorbeeld: verven = verv

  • De ik-vorm is het werkwoord correct geschreven vanuit de ik.
  • Bijvoorbeeld: ik verf 

Slide 11 - Tekstslide