Les 3: figuurlijk taalgebruik

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Je krijgt zometeen een tekst met vragen.
  • Lees de tekst (alleen).
  • Beantwoord vraag 2 (met je buur).


timer
7:00

Slide 3 - Tekstslide

Letterlijk vs. figuurlijk taalgebruik

Definitie?

Slide 4 - Tekstslide

Pak het oefenblad.
  • Beantwoord vraag 3 (met je buur).

Klaar? 
Kies twee zinnen uit.
Beeld met je buur de figuurlijke en letterlijke betekenis uit en maak er foto's van.


timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Upload hier je foto's!

Slide 6 - Open vraag

Wat vind je van de volgende voorbeelden?
  • De blinde man zag het niet zitten om een nieuwe huisarts te krijgen.

  • Joep tegen zijn vierjarig zusje nadat ze een snoepje pikt en straf krijgt: "Wie zijn gat brandt, moet op de blaren zitten."

  • In een instructiefolder van een IKEA-kast staat de volgende tekst: 'Pak de plank en een spijker. Je slaat de spijker op zijn kop.' 


timer
2:00

Slide 7 - Tekstslide

Wanneer & waarom gebruik je figuurlijk taalgebruik?

Slide 8 - Open vraag

Wanneer is het niet zo handig om figuurlijk taalgebruik te gebruiken?

Slide 9 - Open vraag

Ik begrijp wat er met letterlijk & figuurlijk taalgebruik wordt bedoeld.
A
Ja
B
Nog niet helemaal
C
Nee

Slide 10 - Quizvraag

Ik herken letterlijk & figuurlijk taalgebruik in een tekst.
A
Ja
B
Nog niet helemaal
C
Nee

Slide 11 - Quizvraag

Ik kan beoordelen of figuurlijk taalgebruik wel of niet gepast is in een bepaalde situatie.
A
Ja
B
Nog niet helemaal
C
Nee

Slide 12 - Quizvraag

Wat vind je nog lastig?

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide