DBSP2 OBJETO DIRECTO

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

              ¿Qué vamos a hacer?

  1. Controlar los deberes
  2. Repetir preterito perfecto
  3. El objeto directo

Slide 2 - Tekstslide

Controlar los deberes 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

2. Repetir el pretetito perfecto
Lesson up

Slide 5 - Tekstslide

3. Objeto directo 
Lijdend voorwerp 
Lesson up

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
Door de vraag te stellen:
Wie/wat + PV +onderwerp?
Ik wil olijven.                                  Wat wil ik? = olijven
Ik neem de fiets.                         Wat neem ik? = de fiets
Jij kijkt veel Netflix series.    Wat kijk jij? =  veel Netflix series
Jullie maken huiswerk.          Wat maken jullie? het huiswerk

Slide 8 - Tekstslide

Waarom?
Om onnodige herhaling te voorkomen.


Ik koop een boek, ik lees het boek, ik verkoop het boek.
Als je in bovenstaand voorbeeld weet dat 'het boek' het LV is, kun je deze in de overige zinnen vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
Ik koop een boek, ik lees het en verkoop het.

Slide 9 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp voornaamwoord
De functie van de persoonlijke voornaamwoorden als lijdend voorwerp is om en zelfstandig naamwoord of naam te vervangen, zodat die niet herhaald hoeven te worden.

Ik heb de berichten gezien.             Ik heb ze  gezien.
Ik heb een nieuwe tas gekocht.    Ik heb hem in Primark gekocht.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Vandaag leer je het leer je het lijdend voorn
Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden als lijdend voorwerp in het Spaans?
  • me 
  • te
  • lo, la
  • nos                                              
  • os
  • los, las

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld:
  • Juan me espera                   > Juan wacht op mij
  • ¡Te quiero!                               > Ik hou van jou
  • Nos invitan a una fiesta    > Zij nodigen ons uit voor een feest

Slide 13 - Tekstslide

Vervang het lv door LO, LA, LOS, LAS.
¿Quieres manzanas rojas? Sí, ... quiero.
A. lo B: los C: las D: la
A
lo
B
los
C
las
D
la

Slide 14 - Quizvraag

Tengo que comprar sellos. (ik moet zegels kopen).
... tengo que comprar.
A. la B. lo C. las D. los
A
la
B
lo
C
las
D
los

Slide 15 - Quizvraag

¿Quieres un teléfono móvil nuevo? Si, ... quiero.
A: lo B: la C: los D: las
A
lo
B
la
C
los
D
las

Slide 16 - Quizvraag

Tú tienes que cruzar la plaza. (je moet het plein oversteken)
... tienes que cruzar.
A: los B: las C: la D: lo

A
los
B
las
C
la
D
lo

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Link

Tengo que comprar sellos.
... tengo que comprar.

A
la
B
lo
C
las
D
los

Slide 19 - Quizvraag

¿Quieres un teléfono móvil nuevo?
Si, ... quiero.

A
lo
B
la
C
los
D
las

Slide 20 - Quizvraag

Tú tienes que cruzar la plaza.
... tienes que cruzar.


A
los
B
las
C
la
D
lo

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Link

vervang LV en herschrijf:
Ahora hago los deberes

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Link

Mis amigos y yo mañana vemos 2 películas

Slide 25 - Open vraag

Alec y Pedro toman café todos los días

Slide 26 - Open vraag

Mañana no hago los exámenes porque estoy enfermo

Slide 27 - Open vraag

Meewerkend voorwerp

Slide 28 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
- complemento indirecto, 
- objecto indirecto 
- dativo 

Het meewerkend voorwerp van een zin kan vervangen worden door een korter woord. 

Eerst:
- welke persoon? 
- welk geslacht? 
- meervoud of enkelvoudsvorm?



Slide 29 - Tekstslide

¿Cuántos objetos indirectos ves? 

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Plaats in de zin
-> altijd voor een werkwoord tenzij 
                     het werkwoord in een van de volgende vormen staat:
Infinitivo (hele werkwoord)
Gerundio ('ing' vorm)
Imperativo (gebiedende wijs) 
dan-> objeto indirecto achter het werkwoord geplakt.

Slide 32 - Tekstslide

vergeet nog even de 'se' vorm

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Link

Slide 35 - Link

Slide 36 - Link

1. ¿Cuándo ………… da las llaves de la casa? (aan ons)
A
nos
B
os
C
les
D
me

Slide 37 - Quizvraag

2. Pilar ………… cuenta muchos cuentos de sus viajes. (aan hen)
A
nos
B
les
C
os
D
te

Slide 38 - Quizvraag

3. El instituto de lenguas ………… envía un folleto informativo. (aan u ev.)
A
me
B
te
C
le
D
os

Slide 39 - Quizvraag

4. ………… devuelvo el libro esta tarde. (aan jullie)
A
nos
B
les
C
os
D
vos

Slide 40 - Quizvraag

5. El director ………… explica el objetivo de la campaña. (aan hem)
A
le
B
él
C
se
D
lo

Slide 41 - Quizvraag

6. ¿Por qué no ………… ofrece algo de beber? (aan ons)
A
me
B
nos
C
vos
D
les

Slide 42 - Quizvraag

7. ¿Cuántos euros ………… dan por mil dólares? (aan mij)
A
mi
B
te
C
yo
D
me

Slide 43 - Quizvraag

8. ………… compro un regalo. (voor jou)
A
B
C
te
D
yo

Slide 44 - Quizvraag

9. Javier ………… prepara una buena comida. (voor Carmen)
A
la
B
le
C
lo
D
ella

Slide 45 - Quizvraag

10. Mis compañeros ………… han explicado el problema. (aan jullie)
A
os
B
vos
C
vosotros
D
tus

Slide 46 - Quizvraag

Slide 47 - Tekstslide