Zelfstandige naamwoorden groep 4

Wat zijn wel werkwoorden en wat niet. Sleep ze naar de juiste kant. 
wel
geen
knutselen
boom
gooien
kist
moeder
maken
1 / 16
volgende
Slide 1: Sleepvraag

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Wat zijn wel werkwoorden en wat niet. Sleep ze naar de juiste kant. 
wel
geen
knutselen
boom
gooien
kist
moeder
maken

Slide 1 - Sleepvraag

Wat is het lidwoord?
De kast heeft twee deurtjes.
A
De
B
kast
C
heeft
D
twee

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het lidwoord?
Juf loopt op het plein.
A
Juf
B
loopt
C
op
D
het

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het lidwoord?
Ik maak een opdracht voor rekenen.
A
Ik
B
maak
C
een
D
opdracht

Slide 4 - Quizvraag

het zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het zelfstandig naamwoord?
De kat loopt erg snel.
A
De
B
kat
C
loopt
D
snel

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Mijn huis is erg mooi.
A
Mijn
B
is
C
erg
D
huis

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Hij stelt een vraag.
A
Hij
B
stelt
C
een
D
vraag

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord?
De kinderen zijn toppers.
A
De
B
kinderen
C
zijn
D
toppers

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord?
De juf schrijft
A
de juf
B
schrijft

Slide 10 - Quizvraag

het zelfstandig naamwoord

de slak zit
A
zit
B
de slak

Slide 11 - Quizvraag

het zelfstandig naamwoord.

De man loopt.
A
de man
B
loopt

Slide 12 - Quizvraag

Schrijf de 2 zelfstandig naamwoorden op.
Er staat een boom voor mijn huis.

Slide 13 - Open vraag

Schrijf de zelfstandig naamwoorden op.
Ik schop de bal naar mijn broer.

Slide 14 - Open vraag

Wat is het zelfstandig naamwoord?

Ik loop naar huis.
A
ik
B
loop
C
naar
D
huis

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin?
Ik zit op de stoel.
A
ik
B
zit
C
op
D
de stoel

Slide 16 - Quizvraag