1 ψυχαί nom. mv, de rest dat ev
2 ὥρα nom. ev vrl., de rest nom. mv onz.
3 ἤδη bijwoord, de rest zelfst. naamw.
4 διά voorzetsel, de rest voegwoord
5 ὁδός zelfst. naamw., de rest bijv. naamw.
6 οὕτω bijwoord, de rest werkwoord
7 σῶμα zelfst. naamw., de rest bijwoord