werkwoordspelling - pv - vd

4GTa
Werkwoordspelling
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 4-6

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

4GTa
Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Toelichting
  • Denk aan de eerste stap: is het de PV JA of NEE?
  • Kies uit: dd-d-dt-t-tt (alle tijden dus, ook het voltooid deelwoord)
  • Kies voor tegenwoordige tijd als je niet uit de rest van de zin kunt afleiden of het tegenwoordige tijd of verleden tijd moet zijn

Slide 2 - Tekstslide

Ik (vinden) dit een lastig onderdeel van spelling.
A
vind
B
vindt
C
vint

Slide 3 - Quizvraag

Mijn broer is (vragen) als groepsleider, maar hij (willen) deze taak niet.
A
gevraagd - wilt
B
gevraagt - wilt
C
gevraagd - wil
D
gevraagt - wil

Slide 4 - Quizvraag

(Worden) je broer volgende week al 18?
A
Word
B
Wordt
C
Wort

Slide 5 - Quizvraag

De criminelen (vluchten) meteen toen de politie kwam.

A
vluchten
B
vluchtten
C
vluchte
D
vluchtte

Slide 6 - Quizvraag

De directie (melden) dat alle problemen zijn opgelost, maar het personeel (zijn) het daar niet mee eens.

A
meld / is
B
melt / zijn
C
meldt / is
D
melden / zijn

Slide 7 - Quizvraag

De dief (afleiden) de politie (..) en (beroven) de bejaarde man .

A
leed af - beroofde
B
leidde af - beroofte
C
leed af - beroofte
D
leidde af - beroofde

Slide 8 - Quizvraag

Hij (verwaarlozen) zijn studie en (verzenden) zijn sollicitatiebrieven niet.

A
verwaarloosd / verzend
B
verwaarloost / verzendt
C
verwaarloosd/verzendt
D
verwaarloost/verzend

Slide 9 - Quizvraag

Op de zomerbarbecue van vorig jaar (bereiden) de kinderen een heerlijke maaltijd.

A
bereiden
B
berijden
C
bereden
D
bereidden

Slide 10 - Quizvraag

De (stunten) skater is hard (neerstorten) op de baan.
A
gestunte / neergestort
B
stuntende / neergestord
C
stunte/neergestort
D
stuntende/neergestort

Slide 11 - Quizvraag

Mijn docent (geloven) niets van wat je hem (vertellen).

A
gelooft/vertelt
B
geloofd/ verteld
C
gelooft/verteldt
D
geloofd/vertelt

Slide 12 - Quizvraag

Aantal goed beantwoorde vragen
A
9/10
B
7/8
C
5/6
D
1-4

Slide 13 - Quizvraag