werkwoordspelling - pv - vd

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo, mavo, havo, vwo
• Leerjaar 4-6

Even vooraf...

• Denk aan de eerste stap: is het de PV JA of NEE?
  
• Bepaal de juiste spelling (gebruik het schema indien nodig!)
  
• Kies voor tegenwoordige tijd als je niet uit de rest van de zin kunt afleiden of het tegenwoordige tijd of verleden tijd moet zijn

Ik (vinden) dit een lastig onderdeel van spelling, dus het (verbazen) me dat ik een 10 heb gehaald!

1. vind, verbaast
2. vindt, verbaasd
3. vindt, verbaast
4. vind, verbaasd

Mijn broer is (vragen) als groepsleider, maar hij (houden) daar niet zo van.

1. gevraagd - houd
2. gevraagt - houdt
3. gevraagd - houdt
4. gevraagt - houd

(Worden) je broer volgende week al 18 en (worden) jij dan 17?

1. Word, wordt
2. Wordt, word
3. Word, word
4. wordt, wordt

De criminelen (vluchten) meteen toen de politie kwam, terwijl die zich afvroeg wat er (gebeuren) was.

1. vluchten, gebeurd
2. vluchtten, gebeurd
3. vluchten, gebeurt
4. vluchtten, gebeurt

De directie (melden) dat alle problemen zijn opgelost, maar het personeel (vertellen) dat dat niet zo is.

1. meld / verteld
2. meldt / verteld
3. meldt / vertelt
4. melden / vertellen

De dief (afleiden) gisteren de politie (..) en (beroven) de bejaarde man.

1. leed af - beroofde
2. leidde af - beroofte
3. leed af - beroofte
4. leidde af - beroofde

Hij (verwaarlozen) zijn studie en nu (verzenden) hij zijn sollicitatiebrieven niet.

1. verwaarlooste/ verzend
2. verwaarloosde / verzendt
3. verwaarlooste/verzendt
4. verwaarloosde/verzend

Mijn docent (geloven) niets van wat je hem (vertellen).

1. gelooft/vertelt
2. geloofd/ verteld
3. gelooft/verteldt
4. geloofd/vertelt

Het (stranden) schip (branden) volledig uit

1. gestrandde, brandde
2. gestrandde, brande
3. gestrande, brande
4. gestrande, brandde