Taalkundig ontleden les 2 hv1

Woordsoorten les 2
Welke woordsoorten hebben jullie inmiddels geleerd?
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordsoorten les 2
Welke woordsoorten hebben jullie inmiddels geleerd?

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
We gaan nu aan de slag met de voornaamwoorden.

Na deze les weten jullie...
  • wat een persoonlijk voornaamwoord is en je kan dit herkennen;
  • wat een bezittelijk voornaamwoord is en je kan dit herkennen;
  • wat een aanwijzend voornaamwoord is en je kan dit herkennen;
  • wat een vragend voornaamwoord is en je kan dit herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Welke van deze voornaamwoorden ken je al? Leg ook uit wat het is.

Slide 3 - Open vraag

Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijke voornaamwoorden zijn woorden die we gebruiken om naar mensen of dingen te verwijzen zonder hun naam te noemen. Ze geven aan wie we bedoelen. 
Bijvoorbeeld: ik, jij, hij, zij, wij, jullie, zij.

Ze hebben een enkelvoudsvorm en een meervoudsvorm.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Vorm
Het pers.vnw kent een onderwerpsvorm en een voorwerpsvorm.


Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Wat is hier een persoonlijk voornaamwoord (onderwerpsvorm)?

Op school heeft hij veel vrienden om zich heen.
A
hij
B
zich
C
veel
D
heen

Slide 8 - Quizvraag

Maak een zin met een persoonlijk voornaamwoord en vermeld daarbij of het onderwerpsvorm of voorwerpsvorm is.

Slide 9 - Open vraag

Bezittelijk voornaamwoord
Een bez.vnw. geeft aan dat iets van iemand is. Het staat vaak voor het zelfstandig naamwoord. Soms staat er nog een bijvoeglijk naamwoord tussen. Ook hiervan hebben we enkelvoud en meervoudsvormen.

Mijn zus - mijn oudste zus
Mijn fiets - mijn rode fiets
Jullie fietsen - jullie nieuwe fietsen
Hun wedstrijd - hun gewonnen wedstrijd

Slide 10 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Je kan een bezit ook aangeven met een combinatie van een voorzetsel en een persoonlijk voornaamwoord. Let op dat je dit niet door elkaar gaat halen!

Mijn boek - dat boek is van mij
Jullie hond - die hond is van jullie

Slide 11 - Tekstslide

Wat is of zijn bez.vnw. in deze zin?

Jullie ouders hebben hun spullen op de juiste plaats neergezet, zodat alles georganiseerd blijft.
A
jullie
B
jullie, alles
C
hun, alles
D
jullie, hun

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in deze zin?

Waarom gaat die man naar de winkel?
A
die
B
de
C
waarom
D
naar

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het aanwijzend voornaamwoord?

Dit vind ik echt heel vervelend.
A
heel
B
dit
C
echt
D
ik

Slide 16 - Quizvraag

Vragend voornaamwoord
Het vragend voornaamwoord vraagt naar dingen.
Wie heeft gewonnen?
Waar ligt mijn boek?
Weet jij welke afslag ik moet nemen?

Wie, wat, welke en wat voor (een) zijn de vier vr.vnw.
Zowel zelfstandig als bijvoeglijk gebruik is mogelijk.

Slide 17 - Tekstslide

vr.vnw
Het vr.vnw. staat vaak vooraan de zin, maar soms ook vooraan in een bijzin.

Ik ben benieuwd wie de wedstrijd gaat winnen.

Het vr.vnw. verwijst altijd naar iets of iemand. Als het niet naar iets of iemand verwijst, is het geen vr.vnw.
Waarom doet hij zo? (verwijst niet naar iets)



Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het vragend voornaamwoord?

Welke boeken moet ik meenemen voor de toets die morgen plaatsvindt?
A
die
B
de
C
welke
D
moet

Slide 20 - Quizvraag

Kunnen jullie met deze lesstof aan de slag?
Nee, ik wil extra uitleg
Ik vind het lastig, maar ik ga het proberen.
Ja, ik begrijp het en ga hiermee aan de slag.

Slide 21 - Poll

Oefenen
Om deze lesstof goed te beheersen is het belangrijk dat je oefent. Dat doen we met de volgende opdrachten.

H4.8: 6, 7, 8, 9, 10, 11

H5.8: 3, 4, 6, 7 en 9

Slide 22 - Tekstslide

Leg het verschil uit tussen een aanwijzend en een vragend voornaamwoord.

Slide 23 - Open vraag

Leerdoelen
We gaan nu aan de slag met de voornaamwoorden.

Na deze les weten jullie...
  • wat een persoonlijk voornaamwoord is en je kan dit herkennen;
  • wat een bezittelijk voornaamwoord is en je kan dit herkennen;
  • wat een aanwijzend voornaamwoord is en je kan dit herkennen;
  • wat een vragend voornaamwoord is en je kan dit herkennen.

Slide 24 - Tekstslide