In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
Algemeen - soorten vragen en examentaal
Slide 1 - Tekstslide
Wat zijn argumenten? Argumenten zijn ...
A
Belangrijke woorden in een tekst die een verband aangeven
B
Woorden die de mening van de schrijver aangeven
C
Een onderbouwing van de reden waarom je iets doet of niet doet of vindt of niet vindt
D
Voorbeelden die gegeven worden in de tekst
Slide 2 - Quizvraag
Aarts bedrijf is gestart als een eenmanszaak. Aart vraagt Kyona om in te stappen als partner van Aart in een besloten vennootschap (bv). Ze bespreken de voors en tegens van deze rechtsvorm. --> Noem een argument, anders dan een belastingvoordeel, om te kiezen voor de rechtsvorm bv, in plaats van een eenmanszaak.
Slide 3 - Open vraag
Volgens Rashid zijn inkomensverschillen prima. Hij vindt dan ook dat “het slecht zou zijn voor de Nederlandse economie als iedereen hetzelfde zou verdienen”. --> Noem een argument voor de uitspraak van Rashid.
Slide 4 - Open vraag
Algemeen wordt aangenomen dat producten met een hoog suikergehalte, zoals chocolade, slecht zijn voor de gezondheid. Toblerone verdedigt zijn bedrijfsbeleid om kleinere repen te maken dan ook door te wijzen op een voordeel voor de samenleving. --> Noem een voordeel van Toblerones bedrijfsbeleid voor de samenleving.
Slide 5 - Open vraag
Toelichting
Geef eens een toelichting.
A
een opmerking geven
B
voorbeelden geven
C
nadere uitleg geven
D
een vraag stellen
Slide 6 - Quizvraag
Veel jongeren zien rood staan bij een bank niet als lenen, maar met een negatief saldo hebben ze wel een schuld, net als bij een persoonlijke lening. --> Noem een verschil tussen rood staan en een persoonlijke lening bij een bank. Licht je antwoord toe.
Slide 7 - Open vraag
Geef een reden. Wat is een reden?
A
waardoor het komt
B
Wat je wilt
C
wat je mening is
D
wat voorbeelden zijn
Slide 8 - Quizvraag
Marjolein: “Ons rozenkweekbedrijf maakt winst. Dat komt voornamelijk doordat we de productie voor een groot deel verplaatst hebben naar Kenia in Afrika. De kostprijs is daardoor laag.” --> Noem een reden voor de lage kostprijs van de rozenproductie in Kenia.
Slide 9 - Open vraag
' Uitleggen' betekent
A
iets neerleggen
B
iets vertellen over het onderwerp
C
iets pakken
D
Iets uit elkaar halen
Slide 10 - Quizvraag
Tim en Tom horen hun ouders praten over de waardestijging van de woning. Zij denken dat hun ouders daar blij mee zijn, maar vader merkt op: “Aan die gestegen waarde hebben we nu niets.” --> Leg de opmerking van vader uit