Herhaling Kapitel 2 (Toetsstof)

Kapitel 2 (afronding) 
Stammbaum
Kennistoets
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Kapitel 2 (afronding) 
Stammbaum
Kennistoets

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet je kunnen/kennen?
Leren voor Kap. 2
Oefenen kan in Noordhof
Werkwoorden haben en sein en pers. vnw.
Vraagwoorden
Getallen tot 100

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

(haben) Sie .......
A
habe
B
haben

Slide 6 - Quizvraag

(sein): wir ...
A
sind
B
sein
C
seid
D
ist

Slide 7 - Quizvraag

(sein): sie...
A
bin
B
ist
C
sind
D
seid

Slide 8 - Quizvraag

sein:
du ...
A
bist
B
bin
C
sind

Slide 9 - Quizvraag

sein:
ihr ...
A
sind
B
seit
C
seid

Slide 10 - Quizvraag

sein: Sie
A
seid
B
ist
C
sind
D
war

Slide 11 - Quizvraag

du .................... (sein)
A
sein
B
bist
C
sind
D
seid

Slide 12 - Quizvraag

Vul de juiste uitgang bij haben/sein in:
Ich (sein)
A
bin
B
bist
C
ist
D
sind

Slide 13 - Quizvraag

haben ( sie )
A
hat
B
habt
C
haben
D
habe

Slide 14 - Quizvraag

Ihr .................... (haben)
A
haben
B
habt
C
habe

Slide 15 - Quizvraag

Es .................... (haben)
A
habt
B
hast
C
haben
D
hat

Slide 16 - Quizvraag

haben: ihr
A
haben
B
habt
C
habe
D
hast

Slide 17 - Quizvraag

haben: Paula
A
habt
B
haben
C
hat
D
sind

Slide 18 - Quizvraag

haben: wir
A
habt
B
habe
C
haben
D
sind

Slide 19 - Quizvraag

Er ................. (haben) Hunger.
A
haben
B
hast
C
habe
D
hat

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben
habst
habben

Slide 24 - Sleepvraag

sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein

Slide 25 - Sleepvraag

De Persoonlijke voornaamwoorden

Slide 26 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord: U
A
Sie
B
sie
C
wir
D
ihr

Slide 27 - Quizvraag

Hoe onthoud je het persoonlijk voornaamwoord?
A
Door jezelf af te vragen wie, wat, waar enz.
B
IDEWIS
C
Door er der, die of das voor te zetten
D
Door bij je buurman te kijken

Slide 28 - Quizvraag

Het persoonlijk voornaamwoord: ik
A
ich
B
du
C
wir
D
ihr

Slide 29 - Quizvraag

Het persoonlijk voornaamwoord: u
A
Sie
B
sie
C
wir
D
ihr

Slide 30 - Quizvraag

Het persoonlijk voornaamwoord: wij
A
ihr
B
er
C
wir
D
sie

Slide 31 - Quizvraag

Het persoonlijk voornaamwoord: het
A
er
B
es
C
Sie
D
wir

Slide 32 - Quizvraag

Wat is een persoonlijk voornaamwoord
A
Woorden die een tijdstip aangeven
B
Woorden die een plaats aangeven
C
ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie,zij, u

Slide 33 - Quizvraag

Vraagwoorden
Leerdoel:
aan het eind van de les ken je acht Duitse vraagwoorden:

wer - was - wo - warum - wie - wann - wohin - woher

Slide 34 - Tekstslide

De vraagwoorden: Lees ze door
NE
DU
waarom
warum
wie
wer
wat
was
waar
wo
waarheen
wohin
waarvandaan
woher
hoe
wie
wanneer
wann
welke
welche
De vraagwoorden:

De W-Fragewörter

Slide 35 - Tekstslide



Viel Erfolg!!!!

Slide 36 - Tekstslide

Vraagwoorden.
hoe?
waar?
waarom?
wat?
wie?
warum?
wie?
wo?
was?
wer?

Slide 37 - Sleepvraag