Taalkunde (werkwoordelijk en naamwoordelijk)

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Jouw voorbereiding voor de volgende les:
Blok 1, opdracht 1-5

Donderdag inleveren: eerste schrijfopdracht


Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen

Je kent het verschil tussen het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde;

Je kunt bewust een werkwoordelijk gezegde en/of een naamwoordelijk gezegde toepassen in een eigen tekst.

Vragen van jullie

Wat is het verschil tussen de twee gezegdes?

De (on)zin van de koppelwerkwoorden


Oefenen met het naamwoordelijk gezegde

Slide 3 - Tekstslide

Welke vraag heb jij naar aanleiding van opdracht 1-3?

Slide 4 - Woordweb

Wat is het verschil tussen een werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde?

Slide 5 - Woordweb

Lees de zin en ontdek wat er gezegd wordt. Is er sprake van een werkwoordelijk gezegde of van een naamwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
(het onderwerp doet iets)
naamwoordelijk gezegde
(het onderwerp is iets)
Vanaf 7 maanden begint een baby met brabbelen.
Het maakt dan reeksen van identieke of bijna identieke lettergrepen, zoals bababa of daba.
In de brabbelfase zijn kinderen volop aan het experimenteren met taal.
Het eerste woord is vaak mama.
Tussen anderhalf en twee jaar gaan kinderen twee woorden combineren zoals 'pop slapen'.
De hele taalontwikkeling is een ongekend knap proces.

Slide 6 - Sleepvraag

Zin
Een zin vertelt een verhaal in het kort.
Er wordt altijd iets gezegd.

Slide 7 - Tekstslide

Wat zeg je?
In iedere zin wordt iets gezegd. In een zin met een werkwoordelijk gezegde drukt dat gezegde uit wat er gebeurt. Dit kan in een of in meerdere werkwoorden. De andere woordgroepen vullen rollen in.

Bepaal wat er in de volgende zinnen wordt gezegd. Bepaal ook wat het belangrijkste werkwoord is.

Voorbeeld:
Ik had iets willen lezen over mamataal.
  1. Veel ouders praten vanzelf anders met hun baby dan met een volwassene.
  2. Ze maken kortere zinnen met makkelijke woorden.
  3. Daarnaast spreken ze vaak op een hogere toon.
  4. Dit wordt ook wel child directed speech of motherese genoemd.
  5. De hogere tonen ervaren baby's als vertrouwd.
  6. De baby zit in de buik dus al aandachtig te luisteren naar de taal van de ouders.
timer
3:00

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Gezegde
Druk jij een stempel op iets of iemand of zeg jij wat je de ander ziet doen?

"Die jongen is echt vervelend!"

Slide 10 - Tekstslide

Gezegde
Druk jij een stempel op iets of iemand of zeg jij wat je de ander ziet doen?

"De jongens die altijd naast Thomas zit, verstoort de uitleg van de docent steeds."
"Die jongen is echt vervelend!"

Slide 11 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden: allemaal vormen van 'zijn' 

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen

Slide 12 - Tekstslide

zie je hieronder een handeling (werkwoordelijk gezegde) of een eigenschap (naamwoordelijk gezegde)?
Mijn sokken zijn rood-met-wit.
Je bent gek!
De goudvis zwemt naar boven.
Mario duimt voor zijn dochter.
Het meisje houdt van zand.
Deze tas draag ik op mijn rug.
Gisteren was Stewie weer boos.

Slide 13 - Sleepvraag

Wat zeg je?
1) Noteer per zin (1-5) het gezegde.
2) Geef aan of het een werkwoordelijk gezegde of een naamwoordelijk gezegde is.

  1. Mijn broertje is een heerlijke appeltaart aan het bakken.
  2. Volgende week gaan we hardlopen in het park.
  3. Dat meisje blijft echt altijd lief.
  4. De nieuwe leraar schijnt heel aardig te zijn.
  5. Het blijft echt de hele dag regenen.

Slide 14 - Tekstslide

Het gezegde benutten

Door een naamwoordelijk gezegde te gebruiken, plak je een etiket op iets of iemand anders. Dit kan pijnlijk, maar ook voorbarig zijn.

Vergelijk onderstaande zinnen.

Frank de Boer is altijd chagrijnig!
Frank de Boer kijkt boos uit zijn ogen.

Joey stelt veel vragen.
Joey is nieuwsgierig.


Schrijfopdracht

Iedereen is een verhalenverteller. Jij gaat het begin van een spannend/ontroerend/
meeslepend/grappig verhaal schrijven. Althans, het begin van het verhaal (100 woorden)

Onderwerp: een jong vogeltjes dat het spannend vindt om te vliegen

Let op:
Je gebruikt in je verhaal 3 naamwoordelijke gezegdes met verschillende koppelwerkwoorden en op een passende manier in de tekst.
Je geeft deze naamwoordelijke gezegdes aan onder je tekst.
Let op je spelling (meer dan 3 fouten = puntenaftrek)

Lever je verhaal in via de inleverknop op somtoday

Slide 15 - Tekstslide

Het gezegde benutten

Door een naamwoordelijk gezegde te gebruiken, plak je een etiket op iets of iemand anders. Dit kan pijnlijk, maar ook voorbarig zijn.

Vergelijk onderstaande zinnen.

Frank de Boer is altijd chagrijnig!
Frank de Boer kijkt boos uit zijn ogen.

Joey stelt veel vragen.
Joey is nieuwsgierig.


Opdracht
Maak zinnen met onderstaande woorden. Gebruik een werkwoordelijk gezegde om aan te geven wat het onderwerp doet en een naamwoordelijk gezegde om de conclusie te trekken.

Stelen, leren, delen

Voorbeeld
Zorgen
WG Janus zorgt al jaren goed voor zijn dementerende moeder.
NG Janus is zorgzaam.
timer
5:00

Slide 16 - Tekstslide

Jouw voorbereiding voor de volgende les:
Blok 1, opdracht 1-5

Donderdag inleveren: eerste schrijfopdracht


Slide 17 - Tekstslide