A plus 1 START

hoe spreken Fransen Engels? 
Frans leren moeilijk? 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

hoe spreken Fransen Engels? 
Frans leren moeilijk? 

Slide 1 - Tekstslide

FRANSE LEENWOORDEN IN HET NEDERLANDS. 

HERKEN JIJ ZE? HANDIG, WANT ZO LEER JE METEEN OOK DE FRANSE UITSPRAAK! 


Slide 2 - Tekstslide

Van Spaans naar Frans.

Moeilijk: uitspraak
We leren de Franse leenwoorden.

Makkelijk: veel woorden lijken op het Engels. 

Doel van de les: uitspraak en basis woordjes: leenwoordenkaart. 

Slide 3 - Tekstslide




Franse uitspraak woordjes 
apprendre 1 p. 36

Slide 4 - Tekstslide

Kapstokwoord: DOUCHE  = OE

bonjour (goedendag)
nous (wij)
vous (U, jullie) 

Slide 5 - Tekstslide

Kapstokwoord TOILLET   OI = WA

moi = ík 
toi = jíj


Slide 6 - Tekstslide

kapstokwoord AUTO   AU = OO

Aujourd'hui = vandaag
Au  supermarché = in de supermarkt



Slide 7 - Tekstslide

Kapstokwoord CITROEN  C = S   Ç = s

C'est = dat is

Ça va? = Hoe gaat het? 

Slide 8 - Tekstslide

LETTER
e =  uh 
je parle = ik praat    zju parl(u)   
je noemt deze 'e' een stomme e. Meestal spreek je hem niet of nauwelijks uit. 

è = e als in crème
c'est galère = het is ellende

é = ee
saté, il a parlé (hij heeft gepraat). 


Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

C'est
Spreek je uit als
A
tjeh
B
seh

Slide 11 - Quizvraag

C'est betekent
A
dat is
B
wij zijn

Slide 12 - Quizvraag

galère
spreek je uit als
A
gualer
B
gualeer

Slide 13 - Quizvraag

C'est galère
betekent
A
Dat is de galerij
B
Dat is de winkel
C
Dat is ellende
D
Het gaat goed

Slide 14 - Quizvraag

Vous
spreek je uit als
A
vau
B
voe

Slide 15 - Quizvraag

Vous
betekent
A
wij
B
supermarkt
C
u
D
stoel

Slide 16 - Quizvraag

bonjour
spreek je uit als
A
bonjoer
B
bonjaur

Slide 17 - Quizvraag

Bonjour
betekent
A
Goedendag
B
Tot straks
C
Goedenavond
D
nu

Slide 18 - Quizvraag

Comment ça va ?
betekent
A
Ga je weg?
B
Ga je naar de supermarkt?
C
Hoe gaat het?
D
Het gaat goed.

Slide 19 - Quizvraag

ça va spreek je uit als
A
sa vaa
B
tja vaa

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video