Klassiek genetica online les 4

Een fruitvlieg met een zwart lichaam wordt gekruist met een fruitvlieg met een grijs lichaam. Alle individuen van de F1 zijn grijs. Deze F1-individuen worden onderling gepaard.
Van de 113 individuen van de F2 zijn er 84 grijs en 29 zwart.

Hoeveel van de 84 grijze individuen van de F2 zullen er, naar verwachting, heterozygoot zijn?
A
28
B
42
C
56
D
Alle 84
1 / 36
volgende
Slide 1: Quizvraag
LaboratoriumMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Een fruitvlieg met een zwart lichaam wordt gekruist met een fruitvlieg met een grijs lichaam. Alle individuen van de F1 zijn grijs. Deze F1-individuen worden onderling gepaard.
Van de 113 individuen van de F2 zijn er 84 grijs en 29 zwart.

Hoeveel van de 84 grijze individuen van de F2 zullen er, naar verwachting, heterozygoot zijn?
A
28
B
42
C
56
D
Alle 84

Slide 1 - Quizvraag

Zwart: a         Grijs: A
P: aa x AA
F1: Aa
P: Aa x Aa
geslachtscellen: A of a voor beide
F2: 1/4 AA - 2/4 Aa - 1/4 aa
Hoeveel uit 84 grijze zijn heterozygoot? 2/3 x 84 = 56
(de aa individuen zijn zwart...)

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen §11.4
Je kan:
  • een karyogram aflezen.
  • aan de hand van het afgelezen karyogram conclusies trekken.
  • de begrippen autosomen en heterosomen koppelen aan een karyogram.
  • de schematische weergaven van een stamboom onderzoek aflezen.
  • genotype herleiden uit een schematisch weergaven van een stamboom onderzoek

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

karyogram:
autosomen en geslachtschromosomen

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

B = kleurenziend                b = kleurenblind
Moeder is drager

Slide 12 - Tekstslide

X-chromosomale overerving
- Zonen krijgen het x-chromosoom altijd van hun moeder
- Dochters krijgen altijd een x-chromosoom van hun vader


Kruisingsregel x-chromosomale overerving:
'zieke dochters hebben zieke vaders'

Slide 13 - Tekstslide

Het gen voor een autosomale eigenschap kan liggen op:
A
Het X-chromosoom
B
Het Y-chromosoom
C
Chromosoom 1
D
Elk van chromosoom 1 t/m 22

Slide 14 - Quizvraag

Is uit de stamboom af te leiden of dit allel autosomaal of X-chromosomaal overerft?
A
Ja, de ziekte erft autosomaal over.
B
Ja, de ziekte erft X-chromosomaal over.
C
C. Nee, dit is niet hieruit op te maken.

Slide 15 - Quizvraag

Stel nu dat een kleurenblinde man, kinderen krijgt met een vrouw die drager is van het gen voor kleurenblindheid. Dat wil zeggen dat ze heterozygoot is. Ze is niet kleurenblind, maar heeft wel het gen voor kleurenblindheid. Vul de onderstaande kruisingstabel in.
Xa
XA
XAXa
XAY
Y
XAXA
XaXa
XA
XAXY
XaY
Xa

Slide 16 - Sleepvraag

Kijkend naar de kruistabel, hoe groot is nu de kans op een zoon die kleurenblind is? En hoe groot is dat bij een dochter? Leg uit.

Slide 17 - Open vraag

Denk mee..
  • Het gen voor kleurenblindheid is recessief en is X-Chromosomaal.
  • Een kleurenblinde man en een homozygoot (niet-kleurenblinde) vrouw krijgen een kind.

Slide 18 - Tekstslide

Wat is de kans op kleurenblinde kinderen?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

  • Het gen voor kleurenblindheid is recessief en is X-Chromosomaal.
  • Een kleurenblinde man en een heterozygoot (niet-kleurenblinde) vrouw krijgen een kind.

Slide 21 - Tekstslide

Hoeveel procent van de nakomelingen is kleurenblind?
A
25% alleen de mannen
B
25% alleen de vrouwen
C
50% mooi verdeeld
D
100% zowel mannen als vrouwen

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

  • Stel je voor: de donkergekleurde eigenschap is X-chromosomaal en recessief. 
  • X-Chromosomaal dus X met een willekeurige letter   (F of f)

Slide 25 - Tekstslide

Welke opties zijn er mogelijk voor persoon 5 als dit een man is?
A
XF Y-
B
Xf Y-
C
XF XF
D
XF Y- en Xf Y-

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

In de afbeelding zie je stambomen van drie families waarin een bepaalde erfelijke ziekte voorkomt.

Voor genetisch onderzoek naar deze ziekte moet erfelijk materiaal beschikbaar zijn van drie familieleden met die ziekte. Deze drie familieleden moeten nauw aan elkaar verwant zijn. Slechts één van deze drie families voldoet aan die voorwaarde. Welke familie is dat?
A
Familie 1
B
Familie 2
C
Familie 3

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het genotype van 1?
A
AA
B
Aa
C
aa
D
Niet met zekerheid te zeggen

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het genotype van 5?
A
AA
B
Aa
C
aa
D
Niet met zekerheid te zeggen

Slide 33 - Quizvraag

Wat is het genotype van 11?
A
AA
B
Aa
C
aa
D
Niet met zekerheid te zeggen

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het genotype van 12?
A
AA
B
Aa
C
aa
D
Niet met zekerheid te zeggen

Slide 35 - Quizvraag

Wat is het genotype van 16?
A
AA
B
Aa
C
aa
D
Niet met zekerheid te zeggen

Slide 36 - Quizvraag