Liza heeft ansichtkaartjes gemaakt op een website voor kerst. Ze wil de kaarten thuis met de hand schrijven en opsturen. Voor het ontwerp en het drukken van de kaarten moet ze het volgende betalen: Voor het ontwerp betaalt ze in totaal 2 euro. Het drukken van de kaarten kost 0,20 euro per kaart.
De woordformule is: Bedrag = 0,20 x Aantal + 2
Slide 4 - Tekstslide
Formule korter schrijven
Wist je dat wiskundige lui zijn.. Ze willen alles zo kort mogelijk opschrijven
Bedrag = 0,20 x Aantal + 2
Hoe kan je dit korter schrijven?
Slide 5 - Tekstslide
Formule korter schrijven
Wist je dat wiskundige lui zijn.. Ze willen alles zo kort mogelijk opschrijven
Bedrag = 0,20 x Aantal + 2
Hoe kan je dit korter schrijven?
B = 0,2 x A + 2
Slide 6 - Tekstslide
Formule korter schrijven
Weetje: wiskundige zijn lui..
B = 0,20 x A + 2
Maar dat is nog niet alles:
B = 0,20A + 2
Slide 7 - Tekstslide
formules korter schrijven
Ze schrijven niet B = 0,20 x A + 2
maar B = 0,20A + 2
Schrijf de volgende woordformules korter op:
• Kosten in euro’s = 3 + 0,50 x aantal foto’s
• Lengte in cm van een kaars = 30 – 6 x aantal brand uren
Ik wijs iemand aan als jullie klaar zijn!
timer
1:00
Slide 8 - Tekstslide
Formules korter schrijven
Soms kom je in een formule dezelfde termen tegen
Wat is in deze formule dezelfde term?
Denk aan lineaire formule: hellingsgetal en startgetal
B=3A+5+2A
Slide 9 - Tekstslide
Formules korter schrijven
Korter schrijven = zelfde termen bij elkaar optellen