Cursus 5 paragraaf 3 + 4

Goedemorgen allemaal!

Vandaag
Cursus 5 paragraaf 3 en 4.

Pak je spullen! Nederlands boek, laptop (Blijft dicht!)
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen allemaal!

Vandaag
Cursus 5 paragraaf 3 en 4.

Pak je spullen! Nederlands boek, laptop (Blijft dicht!)

Slide 1 - Tekstslide

Fictiedossier

Slide 2 - Tekstslide

DOEL

WE WETEN WAT EEN VOEGWOORD IS.


WE KUNNEN EEN VOEGWOORD GEBRUIKEN EN HERKENNEN.

Slide 3 - Tekstslide

Voegwoorden

Slide 4 - Woordweb

Voegwoorden
  • Voegwoorden zijn een soort cement.
  • Je kunt met voegwoorden zinnen of woorden aan elkaar plakken.

Slide 5 - Tekstslide

Voegwoorden
Een voegwoord plakt woorden of zinnen aan elkaar.
        • twee woorden met een voegwoord ertussen:
            Wil je een kroket of een frikandel bij je patat?
        • twee zinnen met een voegwoord ertussen:
            Wil je een ijsje of heb je liever een broodje hamburger?

Voegwoorden zijn bijvoorbeeld: 
en, of, terwijl, omdat, zodat, nadat, als, toen, want, maar, dus.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Wat zijn voegwoorden?
A
tulp, school, hond
B
hij, het, wij
C
de, het, een
D
en, omdat, want

Slide 8 - Quizvraag

Even oefenen

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een voegwoord?
A
verbindt zinnen of woorden met elkaar.
B
verbindt een werkwoord aan een ander werkwoord.
C
zijn twee woorden die aan elkaar verbonden zijn.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is GEEN voegwoord?
A
als
B
soms
C
want
D
omdat

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn voegwoorden?
A
om / nu
B
want / zo
C
maar / en
D
maar / nu

Slide 12 - Quizvraag

Welk voegwoord past in de zin?
Ik vind patat heel lekker, ... pizza vind ik minder.
A
omdat
B
want
C
maar
D
en

Slide 13 - Quizvraag

Wat is geen voegwoord:
A
terwijl
B
omdat
C
toen
D
fiets

Slide 14 - Quizvraag

1. Ik blijf in bed liggen,                    ik moe ben.
2. Ik ging laat naar bed,                     ik had een feestje.
3. Ik wil in bed blijven,                     ik moet werken
4. Ik doe het licht aan                     stap mijn bed uit.
5. Ik kom te laat,                     ik nu niet opschiet.   
omdat
maar
want
en
als

Slide 15 - Sleepvraag

Filmpje samengestelde zinnen

Slide 16 - Tekstslide

Zelf aan de slag
Maak online:
 Cursus 5: paragraaf 3 en paragraaf 4

Bij minder dan 80% score vraag je de docent om de opdracht open te zetten

Verbeter je score tot > 80% 

Niet klaar? Huiswerk! Vrijdag moet het af zijn. Niet af? Na schooltijd afmaken.

Slide 17 - Tekstslide