Venir

       V E N I R 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

       V E N I R 

Slide 1 - Tekstslide

Venir - présent / tegenwoordige tijd
Nederlands
Frans
Ik kom
Je viens
Jij komt
Tu viens
Hij / Zij / Men komt
Il / Elle / On vient
Wij komen
Nous venons
Jullie komen / U komt
Vous venez
Zij komen
Ils / Elles viennent

Slide 2 - Tekstslide

venir = komen 
revenir = terugkomen
devenir = worden

Slide 3 - Tekstslide

Welke vorm van venir hoort bij JE?
A
viens
B
viennent
C
vient
D
vien

Slide 4 - Quizvraag

Welke vorm van venir hoort bij ELLE?
A
viens
B
vient
C
vien
D
viennent

Slide 5 - Quizvraag

Vertaal: zij komen
A
ils viennent
B
elles vennent
C
elles viennent
D
ils vennent

Slide 6 - Quizvraag

Vertaal: wij komen
A
vous venez
B
nous venons
C
ils viennent
D
nous viennons

Slide 7 - Quizvraag

Venir - passé composé
Nederlands
Frans
Ik ben gekomen
Je suis venu(e)
Jij bent gekomen
Tu es venu(e)
Hij is gekomen / Zij is gekomen / Men is gekomen
Il est venu / Elle est venue / On est venu(e)(s)
Wij zijn gekomen
Nous sommes venu(e)s
Jullie zijn gekomen / U ben gekomen
Vous êtes venu(e)(s)
Zij zijn gekomen
Ils sont venus / Elles sont venues
Let op: venir wordt met être vervoegd, dus je moet soms iets aan het voltooid deelwoord toevoegen

Slide 8 - Tekstslide

Vertaal in het Frans: Hij is gekomen
A
On est venu
B
Il est venu
C
ils sontvenus

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal in het Frans: Wij zijn gekomen
A
Nous sommes venu(e)s
B
Vous êtes venu(e)(s)
C
ils sont venus

Slide 10 - Quizvraag

Vertaal in het Frans: U bent gekomen
A
Vous êtes venus
B
Vous êtes venu

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Wat betekent venir?
A
gaan
B
komen
C
vertrekken
D
lopen

Slide 13 - Quizvraag

Je ..... de France. (ik kom)
A
viens
B
vient

Slide 14 - Quizvraag

Nous .... souvent ici. (wij komen)
A
venez
B
venons

Slide 15 - Quizvraag

Je
Tu
Il/ Elle
Nous
Vous
Ils/ Elles
viens
viens
vient
venons
venez
viennent

Slide 16 - Sleepvraag


Jean et Paul (komen)
A
Jean et Paul vient
B
Jean et Paul vennent
C
Jean et Paul viennont
D
Jean et Paul viennent

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide