Le verbe "venir" (revenir, devenir)
Kijk nog eens goed naar de présent
je viens
tu viens
il/elle/on vient
nous venons
vous venez
ils/elles viennent
De passé composé
Let op! je suis venu(e)
Je ziet dat het hulpwerkwoord een vorm is van être.
Ken dus de vervoeging van het ww être en kijk voor de uitgang van het voltooid deelwoord naar het onderwerp! (extra -e en/of extra -s)