T3a - 10 janvier

Tu as passé de bonnes vacances? Qu'est-ce que tu as fait?
Réponds en français!
1 / 15
volgende
Slide 1: Open vraag
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Tu as passé de bonnes vacances? Qu'est-ce que tu as fait?
Réponds en français!

Slide 1 - Open vraag

Traduis: Mijn broer woont in Parijs, ik bel hem elke week.

Slide 2 - Open vraag

Zij heeft haar ouders een brief gestuurd, maar de postbode is hem kwijtgeraakt.

Slide 3 - Open vraag

Hoe herken je een meewerkend voorwerp in een Franse zin?
A
begint met du, de la, de l', des
B
begint met avec, pour
C
begint met à, au, à les
D
begint met à, au, aux

Slide 4 - Quizvraag

Door welke woorden kun je het meewerkend voorwerp vervangen?
A
me, te, le, la, nous, vous, les
B
me, te, lui, nous, vous, les
C
me, te, lui, nous, vous, leur

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de plaats van het vervangwoord in de zin?
A
Altijd voor de persoonsvorm.
B
Altijd voor het voltooid deelwoord.
C
Als er een heel werkwoord in de zin staat, dan voor het hele werkwoord.
D
Als er een heel werkwoord in de zin staat, dan na het hele werkwoord.

Slide 6 - Quizvraag

Vervang het meewerkend vw en maak een goede zin.
Jean a répondu au prof.
A
Jean a lui répondu.
B
Jean lui a répondu.
C
Jean l'a répondu.
D
Jean a répondu à lui.

Slide 7 - Quizvraag

Vervang het meewerkend vw en maak een goede zin.
Il demande à moi de l'aider.
A
Il demande me de l'aider.
B
Il demande à me l'aider.
C
Il me demande de l'aider.
D
Il demande me de l'aider.

Slide 8 - Quizvraag

Vervang het meew. voorw. en maak een goede zin: Je vais donner un cadeau à mes parents.
A
Je leur vais donner un cadeau.
B
Je les vais donner un cadeau.
C
Je vais donner leur un cadeau.
D
Je vais leur donner un cadeau.

Slide 9 - Quizvraag

Vervang het meewerkend vw en maak een goede zin.
Elle ne donne pas son cahier à sa copine.
A
Elle ne lui donne pas son cahier.
B
Elle lui ne donne pas son cahier.
C
Elle ne donne pas son cahier à elle.
D
Elle ne la donne pas son cahier.

Slide 10 - Quizvraag

Le verbe "venir" (revenir, devenir)

Kijk nog eens goed naar de présent
je viens
tu viens
il/elle/on vient
nous venons
vous venez
ils/elles viennent

De passé composé

Let op!  je suis venu(e)
Je ziet dat het hulpwerkwoord een vorm is van être.
Ken dus de vervoeging van het ww être en kijk voor de uitgang van het voltooid deelwoord naar het onderwerp! (extra -e en/of extra -s)

Slide 11 - Tekstslide

Vervoeg: il, venir, présent

Slide 12 - Open vraag

Vervoeg: nous, devenir, présent

Slide 13 - Open vraag

Vervoeg: elle, venir, passé composé

Slide 14 - Open vraag

Vervoeg: ils, revenir, passé composé

Slide 15 - Open vraag