Prepositions

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Prepositions

Grammar

Leerdoelen

1. Ik kan voorzetsels op de juiste manier gebruiken in het Engels.

Vul de zin aan met een voorzetsel:
We travelled to Italy ... (met) car.

Vul de zin aan met een voorzetsel:
Leave your shoes ... (bij) the door.

Vul de zin aan met een voorzetsel:
The mirror is ... (op) the wall.

Vul de zin aan met een voorzetsel:
You should never walk ... (naar binnen) a classroom during a test.

Vul de zin aan met een voorzetsel:
We never do any work ... (op) Sundays.

Vul de zin aan met een voorzetsel:
Let's meet up ... (om) half past seven.

Vul de zin aan met een voorzetsel:
The stage is ... (aan) the right side.

Vul de zin aan met een voorzetsel:
You look great ... (op) this picture.

Snap je dit onderdeel?

Ga verder met je weektaak (zie de werkwijzer op It's Learning)

Lastige aan voorzetsels

Er zijn er zo ontzettend veel, die op verschillende manieren gebruikt kunnen worden.

Maar:

We gaan kijken naar de meest voorkomende vormen bij plaatsen en tijden. Ook kijken we aan het eind naar specifieke vormen die je dient te kennen.

In

Plaats

ruimte

gebouw

straat

stad

land

boek

krant

vervoer

foto

wereld

Tijd

• We sleep in a huge bed.
• He is in hospital now.
• I live in a quiet street.
• We live in London.
• They live in the Netherlands.
• I read it in Harry Potter.
• It was in the newspaper.
• I saw him driving in a new car.
• You look great in this picture.
• Where in the world were you?

maand

seizoen

dagdelen

jaar

over een bepaalde tijd

• I was born in January.
• We went away in autumn.
• Let's meet in the evening.
• It all started in 2020.
• Dinner's ready in thirty minutes.

At

Plaats

naast of

vlakbij

aan tafel

waar je iets aan het doen bent

Tijd

• Leave your shoes at the door.
  
   
• We were sitting at the table. 
   
• She is studying at the library.
• They are at school.
• Dad is at work. 

nacht

specifieke tijd

feestdagen 

• I love studying at night.
  
  
• Let's meet at half past seven. 
  
  
• We meet our family at Christmas. 

On

Plaats

eraan vast

op de oppervlakte 

bepaalde kant

etage

OV

media 

Tijd

• The mirror is on the wall.
  
  
• They keys are on the table. 
• The boat floated on the water.
  
  
• It is on the right side.
  
  
• We live on the second floor.
  
  
• They were talking on the bus.
  
  
• I saw it on TikTok. 

weekdagen

• I never study on Sundays.
• She hates working on Monday.

Nog meer die je vaker tegenkomt

Plaats

over

door

met  

via 

naar 

boven

onder

naast

er in

vanaf

Tijd

• The bird flew over the house.
• The bird flew through the cage.  
• The bird flew with the cage. 
  
• The bird flew via the cage. 
  
• The bird flew to the cage. 
  
• The bird flew above the cage.
  
• The bird flew under the cage. 
• The bird flew next to the cage.
• The bird flew into the cage.
• The bird flew from the cage.

voor (klok)

over (klok)

van ... tot

op z'n laatst

rond

• It is ten to ten. (09:50 / 21:50)
• It is ten past ten. (10:10 / 22:10)
• I work from Monday to/till Friday.
• It will be done by 6 o'clock.
• By 7 pm, I had finished everything.

Verwarrende voorzetsels

met vervoersmiddel

getrouwd met 

tussen personen 

• I go to school by bike.
• We went to Italy by plane. 
  
  
• He is married to a very beautiful girl. 
  
  
• Friends often make jokes among each other. (meerdere personen)
• Between you and me, I hate school. (2 personen)

Beste aanpak?

• Leren, maar vooral oefenen!
• Hoe vaker je ze tegenkomt, hoe makkelijker het wordt.

Vul de zin aan met een voorzetsel:
The teacher walked ... (door) the classroom.

Vul de zin aan met een voorzetsel:
Let's go and meet Jackie ... (bij) at cafe.

Vul de zin aan met een voorzetsel:
I walked ... (naar binnen) his room and saw him kissing his pillow.

Vul de zin aan met een voorzetsel:
I left your books ... (op) your bed.

Vul de zin aan met een voorzetsel:
I love working ... (op) special days, because I get paid more.

Vul de zin aan met een voorzetsel:
School starts ... (om) 8.15 in the morning.

Vul de zin aan met een voorzetsel:
Hang the poster ... (aan) the left side of the classroom, please.

Vul de zin aan met een voorzetsel:
You are the best mother ... (in) the world!

Ik kan voorzetsels op de juiste manier in de zin gebruiken.

Ja

Nog niet helemaal, maar heb geen hulp nodig.

Nog niet helemaal en wil graag hulp.

Ik snap er helemaal niets van.