MAART TSBA ENGLISH - Prepositions 1

Prepositions
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Prepositions

Slide 1 - Tekstslide

What are prepositions in Dutch?
A
voegwoorden
B
voorzetsels
C
lidwoorden
D
bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 2 - Quizvraag

Kastwoorden



Prepositions

Slide 3 - Tekstslide

Kletspot
Geef aan waar je je belangrijk spullen houden op je werk of thuis. Denk aan;
sleutels
gereedschappen
de afstandsbediening
werk kleren
timer
1:00

Slide 4 - Tekstslide

Name a preposition

Slide 5 - Woordweb

Prepositions
Er zijn voorzetsels die gebruik worden om aan te geven waar iets is. (positie)


Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

IN
ON
AT
The Evening, The morning
Winter, 2006, July

Wednesday, My birthday,
Sunday morning, Saturday, 
July 2nd, Christmas
the tapas restaurant, night, midday, 12:30

Slide 8 - Sleepvraag

I was born ............ January.
A
In
B
On
C
At
D
By

Slide 9 - Quizvraag

I have never been .......... TV.
A
In
B
On
C
At
D
To

Slide 10 - Quizvraag

I always go skiing ........ the winter.
A
In
B
On
C
At
D
To

Slide 11 - Quizvraag

The exercise is ........ page 53.
A
In
B
On
C
At
D
To

Slide 12 - Quizvraag

What 's the difference between 'in' and 'at'?
A
There is no difference
B
'In' means in the building and at in front of the building
C
In means your inside and at means the general area
D
'At' means inside and 'in' means the general area

Slide 13 - Quizvraag

Prepositions
Er zijn woorden die gebruikt worden om een richting aan te geven.

into
onto
to
from

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

When do you use into or onto?

Slide 16 - Open vraag

All my friends are coming ............... my party.
A
In
B
On
C
To
D
By

Slide 17 - Quizvraag

I drive _____ work ________ my town everyday.
A
in, to
B
from, to
C
for, to
D
by, to

Slide 18 - Quizvraag

1.From 1 March our prices will be raised                  3%. (met)
2. He was listening                   the radio (naar).
3.               the whole we were quite satisfied (over)
4. I am waiting                 the bus.
5. They left                  France, yesterday. (naar)
6. Why are you angry .                    me
by
to
for
on
from
with

Slide 19 - Sleepvraag

Prepositions of place

Slide 20 - Tekstslide

Dagverslag
Beschrijf een dag op de werkvloer. 
Gebruik minstens 10  ' voorzetsels ' om aan te geven wat je doet en waar je  jouw belangerijk spullen hebben staan.

 minimaal 100 woorden
mail naar: teacherlourens@gmail.com

Slide 21 - Tekstslide

Next Class: prepositions of DIRECTION

Slide 22 - Tekstslide

Today
Presentaties TSBA jaar 2
Prepositions of Direction

Dagverslag: On my way to my work, I .....

Slide 23 - Tekstslide

Lesson aims
At the end of class, you;
... will know what prepositions of direction are.
... you will know how to apply prepositions.
.... you will be able to name a few prepositions of direction.



Slide 24 - Tekstslide

Common Engelse gezegden  met voorzetsels

Slide 25 - Tekstslide

Drag me ..............
Too Good ........ Goodbyes
................... Control
Shape .............. You
Writing's ............. the Wall
Take me ................ Church
.............. the Name of Love
Down
At
Under
Of
On
To
In

Slide 26 - Sleepvraag

(Voorzetsels van beweging)

Slide 27 - Tekstslide

Geven aan dat je in de richting van iets beweegt:


I walk to school every morning. 
The dog ran after the cat.
The bus is driving towards the city centre.

To = Naar
After = Achterna
Towards = naar...toe

Slide 28 - Tekstslide

Geven aan dat je ergens vandaan beweegt:


They told us to move away from the fire.
Can you take the DVD out of the computer?
I jumped off my bike after the accident
From = van
Out of = uit
Off = van...af

Slide 29 - Tekstslide

Geven aan dat jij je ergens voorbij beweegt:


Don't walk across the street when the light is red.
We walked around the lake to get to the other side.
The plane flew over our city.
I walked past your house this morning.
The bird flew through my room.

Across = naar de overkant
Around = om...heen
Over= overheen
Past = voorbij
Through = door

Slide 30 - Tekstslide

Overige veelgebruikte prepositions of direction:
They cycled along the river for hours. 
She always walks alongside her mother.
Rain is pouring down from the sky. 
He disappeared into the crowd of people.
I climbed onto the stage to sing a song.
The bird flew round my head.
You have to climb up  the stairs. 
Along= langs
Alongside= gelijk op met
Down= naar beneden
Into= in
Onto= op
Round= rond
Up= omhoog

Slide 31 - Tekstslide

0

Slide 32 - Video

Prepositon game
Everybody stand up
Say the name of a classmember before you say the command.
E.g. Walk around Emily's and Lara's table

You are allowed to go through the door but no further than that

Slide 33 - Tekstslide

Not..either, neither, nor in ontkennende zin

Deze drie vormen gebruik je als iets ook niet voor jou geldt. Het onderwerp en de persoonsvorm verwisselen van plek. 

- I don't think he can hold his breath for a minute.
- I don't think so either / neither do I / Nor do I

Ik denk dat ook niet. 

*Not bij het werkwoord (DO) en either achteraan.

Slide 34 - Tekstslide